Belanghebbende, de heer X, en zijn echtgenote verrichten in vof-verband loonwerkzaamheden. De werkzaamheden bestaan uit het hakken van grienden, oogsten van hout en onderhoud van knotbomen. Naast de directe vergoeding hiervoor wordt opbrengst genoten door de verkoop van het vrijgekomen hout. Het bos en de grienden zijn eigendom van derden. Voor de werkzaamheden claimt X in zijn IB-aangifte van 2010 de bosbouwvrijstelling. In geschil is of dit terecht is geweigerd. Volgens Rechtbank Gelderland is de bosbouwvrijstelling niet van toepassing omdat geen sprake is van exploitatie van een bos dat X zelf bezit. X beroept zich echter met succes op het vertrouwensbeginsel. Bij de aanslagregeling over 2005 had de inspecteur X namelijk verzocht om informatie te verstrekken over de geclaimde landbouwvrijstelling. Nadat X vervolgens te kennen gaf dat het ging om de bosbouwvrijstelling was de aanslag conform de aangifte opgelegd. X mocht er dus op vertrouwen dat de inspecteur een bewust standpunt had ingenomen. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 11 juli 2017, 16/00328 en 16/00329, V-N Vandaag 2017/1810) oordeelt dat geen sprake is van een bewuste standpuntbepaling, aangezien X de inspecteur destijds niet in kennis heeft gesteld van specifieke feiten en omstandigheden (vgl. HR 14 juni 2000, nr. 35.549, V-N 2000/33.4 en HR 13 februari 2015, nr. 14/02082, V-N 2015/11.13). Aan de enkele omstandigheid dat de inspecteur voor eerdere jaren de aangifte heeft gevolgd en dus de gevraagde bosbouwvrijstelling heeft toegepast, kan X niet een in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen. Het beroep van de inspecteur is gegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 30 april