Hof Arnhem-Leeuwarden beslist dat de door X betaalde opleidingskosten voor zijn zoon, die dyslexie en dyscalculie heeft, niet aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, heeft een zoon die dyslexie en dyscalculie heeft, hetgeen door een bevoegde orthopedagoog is vastgesteld. Op grond van een daarvoor opgestelde verklaring geniet de zoon bij het volgen van onderwijs bepaalde faciliteiten. De zoon heeft in het jaar 2013 onderwijs gevolgd aan het D College. Dit is een particuliere onderwijsinstelling die regulier onderwijs aanbiedt op mavo-, havo- en vwo-niveau. Kenmerk is kleinschalig onderwijs met veel persoonlijke aandacht. X heeft daarvoor een bedrag van € 16 936 betaald. Hij heeft dit bedrag in zijn aangifte ib/pvv 2013 vermeld als specifieke zorgkosten, meer in het bijzonder: kosten van hulpmiddelen. Bij het vaststellen van de aanslag accepteert de inspecteur deze aftrekpost niet. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (EK VIII, 4 april 2018, 17/00352, V-N 2018/31.1.3) betreft het door X aan het D College betaalde bedrag schoolgeld voor het volgen van onderwijs en is daarin niet een bedrag begrepen voor genees- of heelkundige hulp. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als kosten van hulpmiddelen in de zin van art. 6.17 Wet IB 2001, aldus het hof. Dit ondanks het feit dat dyslexie en dyscalculie kunnen worden gerangschikt onder het begrip aandoening/invaliditeit. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17