Hof 's-Gravenhage oordeelt in hoger beroep dat de ontvanger aannemelijk maakt dat de heer X binnen de desbetreffende bv's een spilfunctie had en dus terecht aansprakelijk is gesteld.

De heer X (belanghebbende) is volgens het handelsregister van 11 augustus 2003 tot 3 december 2004 bestuurder van B Holding bv. De holding is bestuurder en enig aandeelhouder van A bv. X houdt 1% van de aandelen in de holding. De heer D is houder van 99% van de aandelen. In geschil is of X door de ontvanger terecht aansprakelijk is gesteld voor de aan A bv opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over 2004, alsmede voor de heffingsrente, invorderingsrente en kosten. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt aanvankelijk dat het beroep van X ongegrond is, omdat A bv geen betalingsonmacht heeft gemeld. Hof 's-Gravenhage oordeelt in hoger beroep dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden en zich hernieuwd over de zaak moet buigen. X was ten tijde van de naheffing namelijk geen bestuurder meer en moet dus altijd worden toegelaten tot weerlegging van het bewijsvermoeden dat het onbetaald blijven van de belasting aan zijn kennelijk onbehoorlijk bestuur is te wijten. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt vervolgens dat X dit bewijsvermoeden niet kan weerleggen door te stellen dat hij slechts formeel bestuurder was. De status van oud-bestuurder brengt namelijk mee dat moet worden aangenomen dat X ook bestuurder is geweest. X heeft zich bovendien ook feitelijk als bestuurder gedragen. Zo is A bv door X opgericht, was X voor A bv actief bij het opzetten van een buitenlands project en had X namens de bv contact met het gemeentelijk havenbedrijf. X is niet aansprakelijk voor de invorderingsrente en de kosten, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze (mede) aan X zijn te wijten. Aangezien X alleen aansprakelijk is voor de belasting die is aangegeven voor het derde kwartaal en voor 2/3e deel van de belasting die is aangegeven voor het vierde kwartaal, wordt de aansprakelijkstelling – conform het nieuwe standpunt van de ontvanger – alsnog gematigd. X gaat in hoger beroep.

Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de ontvanger aannemelijk maakt dat X gelet op de feiten een spilfunctie had binnen de holding en A bv. Bovendien verklaart D dat de holding door X en hemzelf is opgericht, dat zij ieder feitelijk voor de helft de zeggenschap binnen de holding hadden en dat zijn eigen aandeelhouderschap slechts een papieren kwestie was vanwege de WAO-uitkering van X. Het beroep van X is ongegrond. Vanwege het overschrijden van de redelijke termijn na de bezwaarfase met circa tien maanden krijgt X nog wel een immateriële schadevergoeding van € 500.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof 's-Gravenhage

1

Gerelateerde artikelen