Belanghebbende, X bv, maakt op 10 februari 2011 bezwaar tegen de voldoening van BPM op eigen aangifte. Bij uitspraak op bezwaar is de BPM verminderd van € 13.318 tot € 11.677. Tijdens de zitting van de rechtbank verzoekt X bv de BPM vast te stellen op € 10.535 in verband met het gebruik van een andere koerslijst. De uitspraak van de rechtbank was van 7 augustus 2014. In geschil is thans alleen nog of X bv terecht aanspraak maakt op een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De zaak wordt gelijktijdig behandeld met 14 soortgelijke zaken. X bv verzoekt later om een hogere vergoeding omdat de onderhavige schadeprocedure langer dan een jaar heeft geduurd.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat er aanleiding is om de redelijke termijn te verlengen met de periode van het overleg dat in de bezwaarfase op initiatief van de Belastingdienst is gevoerd om tot een vaststellingsovereenkomst te geraken. Het grote aantal gelijksoortige zaken dat (min of meer) tegelijkertijd was ingediend, vergde namelijk een bijzondere en gecoördineerde aanpak. Het maakt niet uit dat de zaak van X bv niet onder de vaststellingsovereenkomst van 17 februari 2012 valt. Dat bleek namelijk pas op 25 mei 2012. De redelijke termijn is al met al met tien maanden overschreden. Samen met de overschrijding van de redelijke termijn in de onderhavige schadeprocedure komt het totaal uit op twintig maanden. X bv zou daarom recht hebben op € 2.000. Vanwege het grote aantal zaken is er echter aanleiding om dit te matigen tot € 1.250 (€ 1.000 voor de hoofdzaak en € 250 voor de schadezaak). X bv krijgt voorts een proceskostenvergoeding van € 49,60 (€ 744 : 15).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6