Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in de zaak van een UCITS uit Duitsland. De rechtbank twijfelt of de Hoge Raad in een arrest (BNB 2015/203) wel de juiste vergelijkingsmaatstaf heeft aangelegd.

X, een Publikum Sondervermögen (beleggingsfonds), is naar Duits recht opgericht en in Duitsland gevestigd, en is een UCITS (Undertaking for Collective Investment in Transferable Securities) fonds. De aandelenkoers van X is beursgenoteerd. De participanten in X kunnen deelnemen in haar bezittingen door het kopen van aandelen, via een systeem genaamd ‘global stream'. In de jaren 2002-2008 wordt voor ruim € 700.000 Nederlandse dividendbelasting geheven ter zake van door X ontvangen dividenden. X verzoekt om teruggaaf van deze dividendbelasting. De inspecteur wijst dit verzoek af.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad:

1. Ziet de Hoge Raad reden om terug te komen op de beslissing in zijn arrest van 10 juli 2015, nr. 14/03956, BNB 2015/203, namelijk dat een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds reeds niet vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi omdat een dergelijk beleggingsfonds niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting?

Voor het geval uit de antwoorden van de Hoge Raad volgt dat in het kader van de vergelijkbaarheidstoets ook wordt toegekomen aan de vraag of aan de wettelijke eisen voor de fbi wordt voldaan:

2. Indien een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds niet aannemelijk maakt dat aan de in de Wet VPB 1969 neergelegde criteria voor de zogenoemde aandeelhouderseis wordt voldaan, betekent dit dan zonder meer dat dat fonds niet objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi?

3. Indien niet aan de uitdelingseis zou worden voldaan maar het heffingsregime van het land van vestiging van het beleggingsfonds inhoudt dat (een deel van) de winst van het beleggingsfonds bij de aandeelhouders wordt belast als ware die uitgekeerd, is dan voor de unierechtelijke vergelijkingstoets sprake van een situatie die gelijkgesteld kan worden aan die waarin wel aan de uitdelingseis is voldaan?

4a. Kan naar Nederlands recht slechts worden voldaan aan de uitdelingseis indien een beleggingsfonds (wettelijk of statutair) verplicht is zijn winsten door uit te delen?

Indien vraag 4a bevestigend wordt beantwoord:

4b. Indien een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds wel feitelijk aan de uitdelingseis voldoet (zonder dat er een wettelijk of statutaire verplichting tot dooruitdeling was), is dat dan voor de unierechtelijke vergelijkingstoets voldoende om vergelijkbaar te zijn met een Nederlandse fbi op het punt van de uitdelingseis?

5. Dient de beoordeling of – in kwantitatieve zin - aan de uitdelingseis wordt voldaan in het kader van de vergelijkbaarheidstoets, te geschieden naar strikt Nederlandse maatstaven of kan bij die beoordeling rekening worden gehouden met winst die niet is uitgekeerd maar naar Duitse maatstaven wel geacht wordt te zijn uitgekeerd?

De rechtbank overweegt hierbij dat in de literatuur de vraag is opgeworpen of de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juli 2015 (BNB 2015/203) wel de juiste vergelijkingsmaatstaf heeft aangelegd, en of de Hoge Raad niet prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU had moeten stellen. Tevens wijst de rechtbank op het arrest van het Hof van Justitie EU van 17 september 2015 in de gevoegde zaken C-10/14, C-14/14 en C-17/14, Miljoen, X, en Société Générale SA (V-N 2015/48.17). Ten aanzien van dit arrest merkt de rechtbank op dat in de literatuur wordt betoogd dat het erop lijkt dat het Hof van Justitie EU een andere benadering heeft met betrekking tot de aan te leggen vergelijkingsmaatstaf dan de benadering van de Hoge Raad in zijn arrest (BNB 2015/203). Verder acht de rechtbank nog van belang dat zij op 15 juli 2016 circa 1500 dividendbelastingzaken in voorraad had waarin, onder meer, de vraag speelt of een buitenlands beleggingsfonds objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi. Ook bestaat de kans dat, naar verwachting, nog 2000-3000 van dergelijke zaken bij de rechtbank kunnen worden aangebracht. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 3 augustus

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen