Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt twee prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in de zaak van een ‘open-end' beleggingsfonds uit het VK. De rechtbank twijfelt of de Hoge Raad in een arrest (BNB 2015/203) wel de juiste vergelijkingsmaatstaf heeft aangelegd.

X, een ‘open-end' beleggingsfonds met variabel kapitaal, is gevestigd in het VK. De participanten in X kunnen deelnemen in zijn bezittingen door het kopen van aandelen. De aandelen zijn verkrijgbaar als ‘income shares' (waarop dividend wordt uitgekeerd) en ‘accumulation shares' (waarvan de prijs wordt verhoogd met het dividend). In de jaren 2003 - 2006 wordt voor ruim € 600.000 Nederlandse dividendbelasting geheven ter zake van door X ontvangen dividenden. X verzoekt om teruggaaf van deze dividendbelasting. De inspecteur wijst dit verzoek af.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de volgende twee prejudiciële vragen aan de Hoge Raad:

1. Ziet de Hoge Raad reden om terug te komen op de beslissing in zijn arrest van 10 juli 2015, nr. 14/03956, BNB 2015/203, namelijk dat een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds reeds niet vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi omdat een dergelijk beleggingsfonds niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting?;

2. Zo neen, is de vergelijkingsmaatstaf anders indien ook binnenlandse particuliere aandeelhouders participeren in het in het buitenland gevestigd beleggingsfonds?.

De rechtbank overweegt hierbij dat in de literatuur de vraag is opgeworpen of de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juli 2015 (BNB 2015/203) wel de juiste vergelijkingsmaatstaf heeft aangelegd, en of de Hoge Raad niet prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU had moeten stellen. Tevens wijst de rechtbank op het arrest van het Hof van Justitie EU van 17 september 2015 in de gevoegde zaken C-10/14, C-14/14 en C-17/14, Miljoen, X, en Société Générale SA (V-N 2015/48.17). Ten aanzien van dit arrest merkt de rechtbank op dat in de literatuur wordt betoogd dat het erop lijkt dat het Hof van Justitie EU een andere benadering heeft met betrekking tot de aan te leggen vergelijkingsmaatstaf dan de benadering van de Hoge Raad in zijn arrest (BNB 2015/203). Verder acht de rechtbank nog van belang dat zij op 15 juli 2016 circa 1500 dividendbelastingzaken in voorraad had waarin, onder meer, de vraag speelt of een buitenlands beleggingsfonds objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi. Ook bestaat de kans dat, naar verwachting, nog 2000-3000 van dergelijke zaken bij de rechtbank kunnen worden aangebracht. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 3 augustus

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen