Belanghebbende, X bv, is als werkgever inhoudingsplichtig voor de loonbelasting. In 2014 vindt bij X bv een reorganisatie plaats. Het dienstverband van meerdere werknemers is daarom beëindigd. Voorafgaand aan de beëindiging van de dienstbetrekking zijn deze werknemers in mei 2014 op non-actief gesteld. Met deze werknemers is daartoe een vaststellingsovereenkomst gesloten. De reorganisatie is in september 2014 afgerond. In geschil is of X bv premies werknemersverzekeringen is verschuldigd over het loon dat de op non-actief gestelde werknemers in mei en juni 2014 hebben genoten. De loonheffing voor mei is afgedragen op 29 juli 2014, terwijl het bezwaar al op 22 juli 2014 is ingediend. De inspecteur stelt dat dit bezwaar van X bv daarom niet-ontvankelijk is.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de niet-ontvankelijkverklaring wegens voortijdige indiening van het bezwaar achterwege had moeten blijven. Vast staat namelijk X bv reeds op 1 juli 2014 aangifte had gedaan (zie HR 21 mei 2010, nr. 07/11207, V-N 2010/25.4). X bv stelt vergeefs dat het loon in de periode waarin de werknemers op non-actief stonden, is aan te merken als loon uit vroegere dienstbetrekking. Uit art. 22a lid 3 Wet LB 1964 volgt dat het loon is aan te merken als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Het standpunt van X bv dat dit artikellid slechts ziet op heffingskortingen vindt geen steun in de wet of de parlementaire geschiedenis. De stelling van X bv dat aan het element 'tijdelijk' niet is voldaan, faalt ook. Door het einde van het dienstverband eindigt namelijk ook de periode van non-activiteit. Daarmee is het tijdelijke karakter van de periode een gegeven. Het beroep is uitsluitend gegrond voor wat betreft de onterechte niet-ontvankelijkverklaring en de overschrijding van de redelijke termijn.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 22a
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26
Algemene wet bestuursrecht 6:10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 24 oktober