A en B maken deel uit van het bestuur van belanghebbende, X nv. De dienstbetrekking van A wordt per 1 mei 2011 beëindigd, en de dienstbetrekking van B per 31 december 2012. In verband met de beëindiging van de arbeidscontracten ontvangen A en B afkoopsommen, en ook nog bonussen. X nv is het niet eens met de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding (art. 32bb Wet LB 1964) die wordt geheven in verband met deze uitkeringen.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding zich niet richt op bestraffing, en dan ook niet in strijd is met art. 6 EVRM. Volgens de rechtbank vormt de sanctie (de pseudo-eindheffing) op het overtreden van de norm (het verstrekken van een vertrekvergoeding hoger dan een jaarsalaris) namelijk geen bestraffing. De rechtbank overweegt hierbij dat de wetgever met de pseudo-eindheffing tracht bepaalde gedragingen te ontmoedigen. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de wetgever, om de effectiviteit van de maatregel te vergroten, terecht de werkgever in de heffing heeft betrokken. Verder stelt de rechtbank nog vast dat de maatregel niet in strijd is met art. 1 EP, art. 14 EVRM, art. 26 IVBPR en art. 1 Wet LB 1964.
Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet op de loonbelasting 1964 32bb