Belanghebbende, X, is in 2006 gehuwd en heeft twee thuiswonende studerende kinderen. X doet vanaf 1992 niet de vereiste aangifte IB. In 2004 sluit hij met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst over de jaren 1999 t/m 2002. In 2005 komt uit een boekenonderzoek naar voren dat X in 2005 drie opdrachtgevers heeft. De inspecteur verwerpt daarop de administratie van X. Uit een verhoor in 2008 blijkt dat X al jarenlang de administratie doet voor een appartementencomplex en dat dit ongeveer € 4.000 per jaar oplevert, X staat ingeschreven bij de KvK als administratiekantoor en heeft een btw-nummer. Ook blijkt dat X vele kortlopende opdrachten heeft gekregen en dat zijn uurloon € 50 is. Over 2006 is X strafrechtelijk vervolgd voor het opzettelijk niet doen van aangifte. Om die reden legt de inspecteur X geen verzuim- of vergrijpboete op. X gaat in beroep tegen de ambtshalve opgelegde aanslag 2006 waarbij de inspecteur de winst uit onderneming op € 95.000 heeft geschat.
Hof Amsterdam oordeelt dat X de verplichte aangifte niet heeft gedaan en dat X tegenover de betwisting van de inspecteur niet heeft doen blijken dat de aanslag op een lager bedrag moet worden vastgesteld dan het in hoger beroep vastgestelde bedrag van ruim € 84.000. Het hof is het eens met de inspecteur dat X geen verklaring heeft gegeven voor de ongebruikelijke handelwijze om grote sommen contant geld op te nemen en tot (nagenoeg) dezelfde bedragen direct weer op andere bankrekeningen te storten. Het hof oordeelt dat daardoor niet kon worden uitgesloten dat contante bedragen aan omzet zijn ontvangen en dat deze bedragen zijn gestort op de privébankrekening van X. Het hof verklaart het hoger beroep van X toch nog gegrond in verband met de aftrek van de autokosten die X voor zijn onderneming heeft gemaakt. Het hof vernietigt daarom de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27h
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e