De heer X is aandeelhouder van K bv. De vader van X heeft deze aandelen geschonken, waarbij schenkbelasting van X is geheven. In geschil is de vaststelling van de verkrijgigsprijs per beschikking in mei 2018. Volgens X is met ingang van 1 januari 1997 het begrip verkrijgingsprijs veranderd, waardoor sprake is van een subjectieve heffing in plaats van de (oude) objectieve heffing. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de schenk- of erfbelasting niet tot de ten laste van de verkrijger komende kosten (art. 4.21 Wet IB 2001) behoren. X gaat in sprongcassatie.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat de grond voor de schenkbelasting niet is gelegen in hetgeen wordt geschonken, maar in de omstandigheid dat de begiftigde iets om niet verkrijgt. De heffing is dus niet rechtstreeks betrokken op de verkrijging van de aandelen, maar op de verkrijging om niet door X. Het ab-regime is volgens de A-G van oorsprong al een subjectieve regeling is, die in de loop van de tijd een nog verdergaande subjectivering heeft ondergaan. De stelling van X dat de regeling is veranderd van een objectieve heffing in een subjectieve heffing, kan de A-G dus niet volgen. De directe kosten die wel bij en in samenhang met de verkrijging worden gemaakt, zijn onder meer de advieskosten, taxatiekosten, due-diligencekosten, notariskosten, provisies en eventuele proceskosten. De conclusie strekt ook voor het overige tot ongegrondverklaring van het beroep van X.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.21
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 19 mei