Verwijzingshof 's-Gravenhage volgt partijen in de eensluidende conclusie dat de aanslagen en boetes moeten komen te vervallen, aangezien X meer dan een jaar geen houder meer was van de taxi.

De heer X1 is werkzaam als taxichauffeur. Het kenteken van de taxi staat op zijn naam. Op verzoek van X1 is voor de taxi een mrb-vrijstelling verleend. Op 4 juni 2004 constateert de inspecteur na een boekenonderzoek dat X1 niet aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoet. Aan X1 zijn in november 2004 vervolgens drie naheffingsaanslagen en 100% boetes opgelegd. Het betreft drie tijdvakken, lopende van 2 december 1999 tot en met 1 december 2002. Rechtbank Haarlem oordeelt dat aan de constatering van de inspecteur geen terugwerkende kracht kan worden verleend, in die zin dat die wordt toegerekend aan tijdvakken die zijn gelegen vóór de termijn van twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de controle (zie art. 76 Wet MB 1994). Volgens Hof Amsterdam is de inspecteur gewoon bevoegd tot naheffing op de voet van art. 20 AWR. De Hoge Raad (25 februari 2011, nr. 09/01330, V-N 2011/15.18) oordeelt echter dat art. 76 Wet MB 1994 als lex specialis juist wel van toepassing is en dat het hof het juiste bedrag van de aanslagen zelf had moeten berekenen, uitgaande van 4 juni 2004 als de constateringsdatum. Na verwijzing blijkt dat X1 vanaf begin 2003 geen houder meer was van de taxi.

Hof 's-Gravenhage volgt partijen in de eensluidende conclusie dat de aanslagen en boetes moeten komen te vervallen. Het beroep van X1 is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hof 's-Gravenhage

3

Gerelateerde artikelen