Y houdt de aandelen in A bv. A bv sluit een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) af bij De Amersfoortse. Y ontvangt sinds juni 2012 een periodieke arbeidsongeschiktheidsuitkering van De Amersfoortse. Op 9 december 2012 overlijdt Y. Belanghebbende, X, is de partner van Y. X ontvangt na Y's overlijden gedurende drie maanden een uitkering uit de AOV. De Amersfoortse houdt hierop loonheffing in. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de voor drie maanden voortgezette uitkering moet worden aangemerkt als een ‘eenmalige uitkering ter zake van overlijden' in de zin van art. 11 lid 1 onderdeel m Wet LB 1964. Er is dan ten onrechte loonheffing ingehouden.
Hof Amsterdam oordeelt dat de uitkeringen gekwalificeerd moeten worden als inkomen uit een periodieke uitkering van Y. Op grond van art. 34 en art. 11 lid 1 onderdeel m Wet LB 1964 zijn deze periodieke uitkeringen dan onderworpen aan de LB-heffing. Het hof overweegt daarbij dat de uitkeringen die aan X zijn uitgekeerd onderdeel uitmaken van het recht op een periodieke uitkering dat Y van De Amersfoortse heeft bedongen. Het hof wijst daarbij naar de polisvoorwaarden waarin staat aangegeven dat de ‘uitkering zal worden voortgezet'. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 34 + 11