Hof Leeuwarden oordeelt dat er geen sprake is geweest van verhuur aan een persoon van een woning voor verblijf dat van korte duur is. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende (X bv) koopt eind 2000 een woonappartement in aanbouw. Het appartement wordt in het najaar van 2001 opgeleverd. Belanghebbende maakt het appartement gereed voor de verhuur aan personen die voor een korte periode verblijf in het appartement zullen houden en claimt de btw-voorbelasting ter zake van het appartement. De aangiften worden meerdere malen te laat ingediend. De inspecteur verleent de teruggaaf. In de periode oktober 2001 – oktober 2002 lukt het belanghebbende niet om het appartement voor kortstondig verblijf te verhuren. In oktober 2002 verhuurt belanghebbende het appartement voor een jaar aan Z. Naar aanleiding van een onderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op, omdat er volgens hem sprake is van vrijgestelde verhuur van een woning. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat – ondanks de te late indiening – de door de inspecteur teruggegeven btw moet worden aangemerkt als in aftrek gebrachte voorbelasting als bedoeld in art. 2 Wet OB. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat er pas bij het door Z betrekken van de woning sprake is van de eerste ingebruikneming en dat dit kwalificeert als verhuur van een woning aan een persoon voor verblijf dat niet van korte duur is. Voor deze vrijgestelde prestatie bestaat volgens de rechtbank geen recht op aftrek van voorbelasting, zodat de inspecteur deze terecht heeft nageheven.

Hof Leeuwarden (MK I, 18 november 2010, 09/00177, V-N 2011/9.1.3) oordeelt dat er geen sprake is geweest van verhuur van een woning aan een persoon voor verblijf dat van korte duur is. Het hof wijst daarbij op de huurovereenkomst en de in de huurovereenkomst opgenomen automatische verlenging. Hieraan doet niet af dat de huurovereenkomst reeds na tien maanden is beëindigd. Het hof verwerpt ook belanghebbendes stelling dat de inspecteur de afgetrokken voorbelasting niet kan naheffen. Volgens het hof is er – anders dan belanghebbende stelt – geen sprake van naheffing van ambtshalve verleende teruggaven. Volgens het hof betrof de naheffing namelijk de niet op de aangifte over het vierde kwartaal 2002 voldane belasting als bedoeld in art. 15, lid 4, van de Wet. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

0

Gerelateerde artikelen