De aandelen van belanghebbende (X bv) zijn in handen van de holdings van vader A en zoon B. In verband met de opvolging houdt D bv, de holding van B, sinds 2005 25% van de aandelen in belanghebbende en C bv, de holding van A, houdt 75%. Belanghebbende keert haar winst jaarlijks uit aan de holdings, die het dividend weer in rekening-courant teruglenen aan belanghebbende. In 2006 betaalt belanghebbende € 157.400 aan rente aan de holdings. Op grond van de thin-capregeling (art. 10d Wet Vpb) corrigeert de inspecteur de Vpb-aangifte 2006 van belanghebbende. Rechtbank Arnhem oordeelt dat belanghebbende en C bv in een groep zijn verbonden. De rechtbank acht hierbij onder andere van belang dat C bv het beleid van belanghebbende bepaalde, zodat belanghebbende met C bv in 2006 een organisatorische eenheid vormt. Volgens de rechtbank is namelijk niet aannemelijk geworden dat A en B via hun holdings in 2006 in gelijke mate zeggenschap in belanghebbende hadden of dat B feitelijk het beleid bepaalde van belanghebbende. Verder oordeelt het hof nog dat belanghebbende en C bv ook een economische eenheid vormen. De rechtbank vermindert de aanslag uiteindelijk nog wel, omdat de inspecteur bij de berekening van de aftrekbare rente ten onrechte ook rekening heeft gehouden met de rente die betrekking had op andere schulden dan de rekening-courant schuld.
Hof Arnhem oordeelt dat belanghebbende haar stelling, dat er geen sprake is van een groep in de zin van art. 24b boek 2 BW, niet aannemelijk heeft gemaakt. Het hof overweegt hierbij dat de door belanghebbende aangehaalde feiten onvoldoende duidelijk maken dat A en B op basis van gelijkwaardigheid het accountantskantoor leidden. Volgens het hof blijkt uit de feiten eerder het tegenovergestelde. Het hof verwijst daarbij onder andere naar de managementovereenkomst. Hieruit blijkt volgens het hof onder andere dat A de dagelijkse leiding in belanghebbende had. De doorslaggevende zeggenschap in belanghebbende lag volgens het hof bij A. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.