De Hoge Raad oordeelt dat als een naheffingsaanslag is opgelegd en de inspecteur later gaat twijfelen of de (vermeende) constatering van weggebruik zich heeft voorgedaan, dan kan hij ter zake van een ander op dat moment bekend gebruik van de weg toch weer naheffen over dezelfde periode.

De heer X is houder van een personenauto, waarvan het kenteken is geschorst. In april 2010 krijgt de inspecteur bericht van het CJIB dat met de auto op 12 maart 2010 gebruik van de weg is gemaakt. In verband hiermee is op 4 juni 2010 een MRB-naheffingsaanslag aan X opgelegd over het tijdvak 23 mei 2009 tot en met 22 mei 2010. Later rijst echter twijfel over de juistheid van die informatie en is de aanslag weer ingetrokken. De inspecteur had op dat moment reeds informatie van het CJIB dat op 23 april 2010 met de auto gebruik is gemaakt van de weg. In verband hiermee is later over hetzelfde tijdvak wederom nageheven. Rechtbank Den Haag vernietigt deze aanslag. Hof Den Haag oordeelt dat voor de tweede aanslag rechtens geen ruimte bestaat, aangezien de inspecteur ten tijde van het vernietigen van de eerste aanslag al wist dat op 23 april 2010 met de auto gebruik van de weg was gemaakt. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat als een naheffingsaanslag is opgelegd en de inspecteur later gaat twijfelen of de (vermeende) constatering van weggebruik zich heeft voorgedaan, dan kan hij ter zake van een ander op dat moment bekend gebruik van de weg toch weer naheffen over dezelfde periode. Het bepaalde in art. 35 lid 1 Wet MRB 1994 is daarmee namelijk niet in strijd. Het oordeel van het hof berust dus op een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 35

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 augustus

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen