Rechtbank Gelderland oordeelt dat niet buiten redelijke twijfel staat of deelnemers van een pensioenfonds voldoende beleggingsrisico lopen en stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU.

X verzorgt de pensioenadministratie van een bedrijfstakpensioenfonds. Per 1 januari 2018 vindt bij het pensioenfonds geen actieve opbouw meer plaats. X draagt in het vierde kwartaal van 2017 omzetbelasting af over de aan het pensioenfonds verleende diensten, maar stelt dat dit vrijgestelde diensten zijn omdat het pensioenfonds is aan te merken als gemeenschappelijk beleggingsfonds. De inspecteur stelt dat deelnemers onvoldoende beleggingsrisico dragen. X gaat in beroep.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat niet buiten redelijke twijfel is hoe art. 135, eerste lid, letter g van de BTW-richtlijn uitgelegd moet worden en stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU. In het bijzonder wenst de rechtbank te vernemen of het voldoende is dat het collectief van deelnemers het beleggingsrisico loopt, hoe hoog dit risico moet zijn en of het relevant is dat andere factoren medebepalend zijn voor de hoogte van het pensioen. Ook vraagt de rechtbank of het relevant is dat vanaf 2018 geen actieve opbouw plaatsvindt en of het neutraliteitsbeginsel vereist dat moet worden beoordeeld of het pensioenfonds vergelijkbaar is met andere gemeenschappelijke beleggingsfondsen. De rechtbank schorst het geding tot na de uitspraak van het Hof van Justitie.

Deze zaak is vrijwel identiek aan twee andere zaken over een beroepspensioenfonds (ECLI:NL:RBGEL:2022:5652) en een ondernemingspensioenfonds (ECLI:NL:RBGEL:2022:5656).

Lees ook het thema: Diverse btw-vrijstellingen onder de loep.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief

2

Gerelateerde artikelen