Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het uittreden van één van de vennoten van een vof niet leidt tot staking van de vof voor de achterblijvende vennoot. De achterblijvende vennoot heeft daarom geen recht op toepassing van de stakingsfaciliteiten.

Belanghebbende, X, is samen met zijn echtgenote en zoon vennoot in een vof. In maart 2016 wordt het bedrijfspand verkocht dat tot het buitenvennootschappelijk vermogen van het echtpaar behoort. Uit zijn helft van de verkoopopbrengst koopt X een lijfrente. In juni 2016 treedt de echtgenote uit de vof. In geschil is of haar uittreding ook voor X leidt tot een staking van zijn onderneming en of hij daarom recht heeft op toepassing van de stakingsaftrek en de premieaftrek vanwege omzetting van stakingswinst in een lijfrente.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende alleen in aanmerking komt voor de stakingsfaciliteiten als hij in 2016 geen winst uit onderneming meer geniet. Door de uittreding van zijn echtgenote is het winstaandeel van X juist vergroot en niet verkleind. Ook de verkoop van het bedrijfspand leidt niet tot een wezenlijke verandering van de identiteit van de vof. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.124

Wet inkomstenbelasting 2001 3.129

Wet inkomstenbelasting 2001 3.79

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 3 mei

53

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen