Belanghebbende, X bv, is vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats. In 2018 is zij betrokken bij de levering van een partij Fatty Acid Methyl Ester (FAME) aan A bv. A bv zet FAME om in biodiesel en vermarkt het als zodanig. B bv, waar de partij FAME was opgeslagen, meldt in het elektronisch Administratief Document (e-AD) dat er sprake is van een tekort van 6000 liter, oftwel 0,37%. De inspecteur legt een naheffingsaanslag accijns van minerale oliën op aan X bv, voor zover het tekort uitstijgt boven de toegestane verliesnorm van 0,3%. X bv is het hier niet mee eens. Ten eerste stelt X bv dat de FAME geen accijnsgoed (verwarmings- of motorbrandstof) is, omdat op het moment van lossen de bestemming van het product om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt nog allerminst vaststond. Ten tweede stelt X bv dat het vastgestelde tekort na aflevering nog steeds als restlading in het schip aanwezig was, dan wel moet worden geconcludeerd dat van een hogere verliesnorm moet worden uitgegaan dan volgt uit het beleid van de staatssecretaris van Financiën.
Hof Den Haag oordeelt dat wel degelijk sprake is van vervoer van een accijnsgoed. Dit blijkt namelijk uit het onder verantwoordelijkheid van X bv ingevulde e-AD. Verder staat A bv bekend als bedrijf dat gebruikte frituurvetten in een volcontinu productieproces verwerkt tot biodiesel, die wordt vermarkt naar Noordwest- en Zuid-Europa. Over de verliesnorm merkt het hof op dat X bv niet onderbouwt en niet aannemelijk maakt dat het vastgestelde tekort na aflevering nog steeds als restlading in het schip aanwezig was. Ook is het hof het niet met X bv eens dat van een hogere verliesnorm moet worden uitgegaan dan volgt uit het beleid van de staatssecretaris van Financiën. Verliezen die niet kunnen worden aangetoond, worden geacht te zijn uitgeslagen tot verbruik. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Accijns en verbruiksbelastingen
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 3 mei