Hof Arnhem-Leeuwarden beslist dat X geen bewijs heeft geleverd voor het afzien van mentorvergoedingen. De inspecteur heeft de giftenaftrek voor de betreffende jaren terecht gecorrigeerd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Op 7 december 2012 sluit belanghebbende, X, met Stichting C een “Vrijwilligersovereenkomst”. De stichting wordt erkend als ANBI. Op 18 januari 2013 wordt X door Rechtbank Oost-Nederland, op verzoek van de regiomanager van C, benoemd tot mentor van D. In zijn aangiften IB/PVV 2014 en 2015 claimt X voor de mentorvergoedingen, die hij kan ontvangen maar waarvan hij afziet, giftenaftrek. De inspecteur is het hier niet mee eens.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N Vandaag 2020/3176) maakt X, voor zover hij in de jaren 2014 en 2015 al jegens de Stichting recht zou hebben op een vergoeding betreffende het mentoraat van D, niet aannemelijk dat hij voor die jaren heeft afgezien van een dergelijke vergoeding. In de overgelegde Verklaring inzake mentorvergoeding, gedateerd 29 januari 2013, is immers uitdrukkelijk vermeld dat deze geldt “per het gehele kalenderjaar”, dus voor 2013, en jaarlijks door de mentor aangepast kan worden. X heeft echter geen voor de jaren 2014 en 2015 geldende, namens de Stichting ondertekende, verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat hij heeft afgezien van mentorvergoedingen. Het hoger beroep is ongegrond.

X gaat in cassatie, maar motiveert het beroep te laat. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.36

Wet inkomstenbelasting 2001 6.33

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 3 mei

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen