Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een onafhankelijke derde met terugwerkende kracht bereid zou zijn om meer huur te betalen.
X bv (belanghebbende) huurt een onroerende zaak van haar enig aandeelhouder, A bv, voor € 6100 per maand. De aandelen in A bv worden op 13 mei 2002 overgenomen door B bv. Met ingang van juni 2002 vormen de drie bv's een fiscale eenheid voor de VPB met B bv als moeder. X bv en A bv zijn na 13 mei 2002 een huurcorrectie overeengekomen. De huur over de periode januari 2000 tot en met mei 2002 wordt alsnog verhoogd tot € 12.000 per maand. In geschil is of X bv in 2002 met een beroep op de foutenleer de aldus nabetaalde huur ad € 142.397 ten laste van haar winst kan brengen. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de foutenleer niet van toepassing is, aangezien de correctie geen invloed heeft op de hoogte van het eindvermogen van X bv in het vorige boekjaar. X bv stelt voorts vergeefs dat sprake zou zijn van een juridisch afdwingbare verplichting. X bv gaat in hoger beroep.Hof Amsterdam oordeelt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een onafhankelijke derde met terugwerkende kracht bereid zou zijn om meer huur te betalen. Ook als moet worden aangenomen, zoals X bv stelt, dat de huur met onmiddellijke ingang kon worden opgezegd, zijn partijen bij het beëindigen van de overeenkomst altijd nog gebonden aan de redelijkheid en billijkheid. Bovendien weegt mee dat op geen enkele wijze is onderbouwd waarom de nabetaling zich heeft beperkt tot de periode vanaf 1 januari 2000 terwijl ook in de daaraan voorafgaande jaren – althans in de visie van X bv - een onzakelijk lage huur werd betaald. Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond.
3