De Hoge Raad oordeelt dat de Staatssecretaris van Financiën niet het vertrouwen heeft gewekt dat onder werkzaamheden die uitsluitend zijn gericht op verkrijging van gelden die op grond van een schriftelijke overeenkomst moeten worden uitgekeerd, ook kunnen worden begrepen werkzaamheden die zijn verricht voordat een dergelijke overeenkomst tot stand is gekomen.
Belanghebbende, X bv vormt met diverse (klein)dochter-bv's een fiscale eenheid voor de VPB. Alle bv's zijn werkzaam in de thuiszorg of produceren hulpmiddelen hiervoor. Alle certificaten van de aandelen in X bv zijn in handen van Stichting F. In 2006 is F aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (anbi). X bv keert in juni 2006 € 1.014.483 aan F uit, zijnde het door X bv in 2005 behaalde resultaat. In geschil is of X bv dit bedrag in 2005 kan aftrekken. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat de uitkering berust op de overeenkomst die X bv en F pas op 21 december 2005 zijn aangegaan. Het aftrekbare deel wordt daarom tijdsevenredig berekend op € 27.794, zijnde 10/365 deel van € 1.014.483. Hof Leeuwarden oordeelt dat X bv mocht vertrouwen op de anbi-status van F. Dit vertrouwen strekt zich ook uit tot de toepassing van de aftrek van art. 9, eerste lid, onderdeel i Wet VPB 1969. De tijdsevenredige aftrek is terecht. Een redelijke uitleg van art. 9, eerste lid, onderdeel i brengt namelijk mee dat de vereiste schriftelijke overeenkomst er reeds moet zijn, voordat sprake kan zijn van werkzaamheden waarmee de uit te keren gelden worden verkregen. X bv gaat in cassatie.De Hoge Raad oordeelt dat de Staatssecretaris niet het vertrouwen heeft gewekt dat onder werkzaamheden die uitsluitend zijn gericht op verkrijging van gelden die op grond van een schriftelijke overeenkomst moeten worden uitgekeerd, ook kunnen worden begrepen werkzaamheden die zijn verricht voordat een dergelijke overeenkomst tot stand is gekomen. X bv beroept zich vergeefs op onderdeel B.3 van het Besluit van 20 november 2002, nr. CPP2002/3050M, BNB 2003/56. X bv stelt wel terecht dat het hof haar stelling in deze niet heeft behandeld, maar dat kan dus niet tot cassatie leiden. Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond.
8