A-G Wattel concludeert dat de inspecteur terecht een partiële eindafrekening toepast bij X bv naar aanleiding van de zetelverplaatsing. Dat dit op grond van de tekst van art. 16 Wet IB 1964 niet mogelijk is, acht de A-G niet van belang.
In 2000 en 2001 wordt de zetel van belanghebbende, X bv, verplaatst. Eerst naar Malta en vervolgens naar de Nederlandse Antillen. X bv bezit op dat moment een verhuurd pand in Nederland en een beleggingsportefeuille met een stille reserve. In geschil is of de inspecteur terecht stakingswinst voor de stille reserve in de beleggingsportefeuille in aanmerking heeft genomen in verband met de zetelverplaatsing. X bv stelt dat partiële afrekening niet mogelijk is, omdat zij niet volledig heeft opgehouden belastbare winst in Nederland te genieten. Rechtbank Haarlem oordeelt dat partiële afrekening mogelijk is. Volgens de rechtbank zou de stille reserve die in de effectenportefeuille van X bv schuilt, zonder de exit-heffing, namelijk anders definitief aan de Nederlandse fiscus ontsnappen. Dat partiële eindafrekening volgens de letterlijke wettekst niet mogelijk is, doet daar volgens de rechtbank niet aan af. De rechtbank verwijst hierbij naar de strekking van art. 16 Wet IB 1964 en de wetsgeschiedenis van dit artikel. De rechtbank handhaaft de aanslag. Hof Amsterdam bevestigt het oordeel van de rechtbank.Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat partiële afrekening – ook vóór invoering van de Wet IB 2001 – voor zowel de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting mogelijk is. Volgens de A-G is partiële afrekening zowel ten tijde van de verplaatsing van de feitelijke leiding als daarna – als een winstbron achterblijft – mogelijk. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het beroep in cassatie van X bv ongegrond te verklaren.
0