Belanghebbende (X bv) maakt deel uit van een f.e. met A bv. De compensabele verliezen van de f.e. bedragen ultimo 2002 € 794.496. Het verlies over 2003 bedraagt medio 2003 € 420.640, zodat het totale verlies € 1.215.136 bedraagt. Medio 2003 worden de aandelen in A bv voor € 1 aan C bv verkocht. Op 20 augustus 2003 om 14.40 uur scheldt belanghebbende een schuld van A bv van € 997.075 kwijt. Om 15.00 uur worden vervolgens de aandelen A bv aan C bv geleverd. Belanghebbende en A bv verzoeken de inspecteur om het op grond van art. 15af, derde lid, Wet Vpb aan A bv toe te rekenen verlies vast te stellen op € 1.215.136. De inspecteur stelt het verlies vast op € 218.061. Rechtbank Haarlem stelt belanghebbende in het gelijk.
Hof Amsterdam oordeelt dat aannemelijk is dat de kwijtschelding heeft plaatsgevonden uit aandeelhoudersmotieven en moet worden aangemerkt als een informele kapitaalstorting. Vervolgens verwerpt het hof de stelling van de inspecteur dat het aan A bv mee te geven verlies niet hoger kan zijn dan het verlies dat aan A bv kan worden toegerekend op basis van een winstberekening als ware A bv een zelfstandig belastingplichtige vennootschap. Het hof verwijst hierbij onder andere naar de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 18 februari 2011 (zie ook Hoge Raad nr. 10/01382 van 13 mei 2011: Redactie). Volgens het hof stond het belanghebbende en A BV vrij om het bedrag van de mee te geven verliezen vast te stellen zonder overeenkomstige toepassing van art. 15ah Wet Vpb. Het Hof verwerpt hiermee het betoog van de inspecteur dat de verliestoerekening van art. 15af Wet Vpb slechts kan geschieden op basis van een zelfstandige winstberekening op de voet van art. 15ah Wet Vpb. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetingang:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 artikel 15AF
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 16 augustus