Aan belanghebbende, X bv, zijn twee uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten opgelegd.
Hof Amsterdam oordeelt dat het verdedigingsbeginsel de inspecteur niet verplicht om, in afwijking van of in aanvulling op art. 7:4 Awb, ongevraagd stukken aan een belanghebbende toe te sturen in de bezwaarfase. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur zich ook overigens niet schuldig gemaakt aan schending van het verdedigingsbeginsel. Verder oordeelt het hof dat het zogeheten missierapport van het antifraudebureau van de Europese Commissie, dat dateert van na de uitspraak op bezwaar en zelfs van na de aangevallen uitspraak van de rechtbank, anders dan X bv stelt geen op de zaak betrekking hebbend stuk is als bedoeld in art. 8:42 Awb. Het hof ziet geen grond om te twijfelen aan de geldigheid van Verordening nr. 398/2001 en ziet om die reden af van het stellen van prejudiciële vragen. De ambtelijke vaststellingen van de Taiwanese autoriteiten volstaan als bewijs dat de ingevoerde goederen van Chinese oorsprong in plaats van Taiwanese zijn. Het hof verwerpt het beroep van X bv op art. 220 lid 2 onder b van het CDW en verklaart het hoger beroep van X bv betreffende de uitnodigingen tot betaling ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:42
Algemene wet bestuursrecht 7:4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Douane
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 29 oktober