Belanghebbende (X) is werkzaam op het gebied van emigratiebegeleiding van Nederlandse landbouwers naar de VS en Canada. Begin 2001 richt hij daartoe een onderneming (Y) op. Op 30 augustus 2001 sluit belanghebbende een arbeidsovereenkomst met V bv. V bv verricht transacties in (agrarisch) onroerend goed en melkquota. Tevens sluit de Amerikaanse vennootschap K LLC – waarin V bv een belang van 50% heeft – op 30 augustus 2001 een overeenkomst met een bv van belanghebbende (A bv). Hierbij wordt overeengekomen dat A bv $ 10.000 verkrijgt per naar de VS geëmigreerde landbouwer. Belanghebbende heeft in de periode 1 september 2001 – 31 december 2001 twaalf contracten gesloten. K LLC maakt het afgesproken bedrag ($ 120.000) over op een bankrekening van belanghebbende. In zijn IB-aangifte over het jaar 2001 stelt belanghebbende dat K LLC zijn werkgever in de VS is, en dat de belastingheffing over het door hem van K LLC genoten salaris aan de VS is toegewezen. Hij verzoekt in zijn IB-aangifte om aftrek ter voorkoming van dubbele belastingheffing. Rechtbank Haarlem oordeelt dat er in 2001 geen sprake was van een dienstbetrekking tussen belanghebbende en K LLC. Volgens de rechtbank heeft belanghebbende de werkzaamheden verricht in het kader van de dienstbetrekking met V bv. De rechtbank hecht hierbij geen belang aan de verklaring van belanghebbende dat aan de overeenkomst tussen K LLC en A bv geen uitvoering is gegeven en mondeling is afgesproken dat K LLC de beloning aan belanghebbende zou betalen. Volgens de rechtbank is Nederland heffingsbevoegd ter zake van de inkomsten uit arbeid die belanghebbende van de in Nederland gevestigde V bv heeft genoten. Belanghebbende heeft volgens de rechtbank dan ook geen recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belastingheffing.
Hof Amsterdam (MK IV, 6 januari 2011, P08/00743, V-N 2011/19.2.1) oordeelt dat belanghebbende begin 2001 een vliegende start met zijn onderneming (Y) had gemaakt en dat dit de concurrenten – het Nederlandse V bv en het Amerikaanse K LLC – was opgevallen. Vervolgens overweegt het hof dat de vergoeding van $ 120.000 en de aan deze vergoeding ten grondslag liggende overeenkomst met K LLC aan dat succes te danken zijn, en dat deze zaken op het terrein van belanghebbendes normale bedrijfsuitoefening liggen. Volgens het hof behoort de vergoeding dan ook tot de winst van belanghebbendes Nederlandse onderneming (Y). Het hof bevestigt (op andere gronden) de uitspraak van de rechtbank dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belastingheffing. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).