De Hoge Raad oordeelt dat bij een te laat ingesteld beroep de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase wordt verlengd.

X stelt beroep in cassatie in tegen een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 4 april 2018. X meent dat het hof de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn op een te laag bedrag heeft vastgesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat bij een te laat ingesteld beroep de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase wordt verlengd. De termijn van twee jaar wordt dan verlengd met het tijdsverloop tussen het einde van de beroepstermijn en het tijdstip waarop het beroep is ingesteld. Als dan vast komt te staan dat de redelijke termijn voor de fase van bezwaar en beroep is overschreden, kan de belastingrechter alleen een schadevergoeding toekennen voor het aan de beroepsfase toerekenbare deel van die termijnoverschrijding (zie HR 2 december 2016, V-N 2016/64.6, r.o. 2.3.3). Bij de toerekening heeft te gelden dat voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar geldt en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. De verlenging van de termijn moet worden toegerekend aan de beroepsfase. De voor de beroepsfase te hanteren termijn – te rekenen vanaf de datum van de uitspraak op bezwaar – wordt dus verlengd met het tijdsverloop tussen het einde van de beroepstermijn en het tijdstip waarop het beroep is ingesteld. De Hoge Raad stelt de schadevergoeding in deze zaak vast op € 2.700, te weten € 2.200 voor de beroepsfase en € 500 voor de fase van hoger beroep. Het cassatieberoep van X is gegrond.

Lees ook het thema Beroep: rechtsbescherming door de belastingrechter.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 8:73

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 oktober

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen