Belanghebbende, X, is houder van een warmte/koudeopslaginstallatie (WKO) voor de warmtevoorziening van woningen. X onttrekt veel grotere hoeveelheden grondwater dan is toegestaan volgens een vergunning uit 2003. Zij vraagt een nieuwe vergunning aan, die met medewerking van Gedeputeerde Staten wordt verleend en die met terugwerkende kracht van 2013 tot en met 2003 alsnog toestaat veel grotere hoeveelheden grondwater te onttrekken. De inspecteur wil bij de heffing van grondwaterbelasting over de periode 2007 t/m 2011 voorbij gaan aan deze verruiming. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat door de beperkte uitleg van het begrip belanghebbende in de vergunningenprocedure de belangen van de inspecteur bij het verlenen van de nieuwe vergunning niet zijn meegewogen. Het hof weegt het belang van de inspecteur echter wel mee en het gaat aan de nieuwe vergunning met terugwerkende kracht voorbij en doorbreekt voor de toepassing van de Wbm de formele rechtskracht van de vergunning.
Advocaat-generaal IJzerman is van mening dat de inspecteur voor de heffing van grondwaterbelasting moet uitgaan van de vergunning als afgegeven door de provincie. Dat geldt ook als de vergunning met terugwerkende kracht verruimd wordt. De A-G ziet geen enkele grondslag voor de door het hof toegepaste doorbreking van formele rechtskracht van de gewijzigde vergunning. Het hof heeft verder overwogen dat aan het fiscaal volgen van terugwerkende kracht in de weg zou staan dat er een ongelijke behandeling ontstaat van gelijke gevallen, namelijk tussen belanghebbenden die wel en die niet een gewijzigde vergunning hebben aangevraagd en verkregen. Die ongelijke behandeling van gelijke gevallen is volgens de A-G echter te wijten aan degenen die hebben nagelaten een verzoek te doen. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van X gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet belastingen op milieugrondslag 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Milieuheffingen
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 19 december