Verwijzingshof Den Haag moet maatstaf van heffing vaststellen betreffende bij de detailhandel verkrijgbaar beltegoed. Volgens de Hoge Raad is het van belang het geheel van (rechts)betrekkingen bij deze diensten vast te stellen.

Belanghebbende, X bv, biedt prepaid mobiele telecommunicatiediensten aan, die met opwaardeerkaarten via de detailhandel worden verkocht. X bv verkoopt de opwaardeerkaarten aan de winkelier voor de nominale waarde minus een afgesproken korting van ongeveer 10%. De winkelier verkoopt de kaarten aan de klant voor de nominale waarde. In geschil is of over de verkoop van de opwaardeerkaarten via de detailhandel omzetbelasting verschuldigd is over het door X bv daadwerkelijk ontvangen bedrag, de nominale waarde van de kaart minus de aan de winkelier verleende korting, of over het nominale bedrag. Hof Amsterdam beslist in navolging van de rechtbank dat de omzetbelasting dient te worden betaald over de nominale waarde van de vouchers, verminderd met de korting. Volgens het hof is de (contractuele) verhouding tussen X bv en de winkelier en die tussen de winkelier en de gebruiker niet relevant voor dit geschil. De Staatssecretaris van Financiën komt in cassatie. Volgens de Hoge Raad wordt de maatstaf van heffing in de BTW-richtlijn 2006 omschreven als alles wat de leverancier of dienstverrichter voor zijn handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de afnemer of van een derde. Een voor een prestatie ontvangen bedrag wordt alleen dan als vergoeding aangemerkt, indien een rechtstreeks verband bestaat tussen dat bedrag en de verrichte prestatie. Voor de uitkomst van dit geschil is volgens de Hoge Raad beslissend in welke hoedanigheid de winkelier de opwaardeerkaart aan de gebruiker verstrekt. Het is daarom van belang het geheel van (rechts)betrekkingen bij deze diensten vast te stellen. De (rechts)verhouding van X bv met de gebruiker, van X bv met de winkelier en van de winkelier met de gebruiker. Gelet hierop heeft het hof partijen ten onrechte gevolgd in hun gezamenlijke standpunt dat de (contractuele) verhouding tussen X bv en de winkelier en die tussen de winkelier en de gebruiker niet relevant is voor de beslechting van dit geschil. Het cassatieberoep is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof Den Haag.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 24 november

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen