Aan de heer X zijn drie IB-aanslagen opgelegd. Het eerste pro forma bezwaarschrift tegen dit cluster aanslagen is op 29 oktober 2008 ingediend. De inspecteur heeft vervolgens twee maal uitstel verleend voor het motiveren van dit bezwaar. De motivering is op 29 juli 2009 door hem ontvangen. De inspecteur heeft op 14 april 2010 uitspraak gedaan op dit bezwaar. Rechtbank Haarlem heeft op 10 februari 2011 op het beroep van X beslist. Volgens Hof Amsterdam is de redelijke termijn met één jaar en ruim vijf maanden overschreden. De inspecteur moet daarom een schadevergoeding aan X van (driemaal) € 1500 betalen. Van een bijzondere omstandigheid die tot termijnverlenging leidt, is geen sprake. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat regulier uitstel van vier weken om een vormverzuim te herstellen met betrekking tot een bezwaarschrift geen aan X toerekenbare bijzondere omstandigheid is (vergelijk HR 7 november 2014, nr. 14/01595, V-N 2014/58.7). Dit reguliere uitstel vloeit namelijk voort uit par. 7 lid 1 Besluit fiscaal bestuursrecht. In casu is echter op verzoek van X in totaal negen maanden uitstel verleend voor de motivering. De aan X toe te rekenen vertraging is ruim acht maanden. De veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van de immateriële schade, door het hof vastgesteld op € 4500, moet daarom met € 1500 worden verminderd tot € 3000. Het beroep van de staatssecretaris is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6