Belanghebbende, X, exploiteert een tuinbouwbedrijf in de vorm van een maatschap. De Belastingdienst legt aan X een naheffingsaanslag LB/PVV, een boetebeschikking en een beschikking heffingsrente op. Dit omdat X volgens de Belastingdienst heeft gewerkt met Poolse werknemers die niet in de loonadministratie opgenomen waren.
De Hoge Raad vermindert de boete met 5% omdat de termijn die verstreken is tussen de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van het hof meer dan twee jaren bedraagt, namelijk afgerond tweeëneenhalf jaar. Het oordeel van het hof dat dit tijdsverloop geen aanleiding geeft tot verdere matiging van de boete, geeft ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoeft dat oordeel nadere motivering, die evenwel ontbreekt. De Hoge Raad doet de zaak zelf af door de boete te verminderen met 5%. De Hoge Raad oordeelt verder dat het hof kon afzien van het oproepen van een oud-ambtenaar als getuige omdat het door deze getuige te verklaren feit niet leidt tot de conclusie dat de uitspraak op bezwaar in strijd is met art. 10:3 lid 3 van de Awb. De overige middelen van X kunnen niet tot cassatie leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 6