X stelt dat de forfaitaire regeling voor kosten van rechtsbijstand op basis van het Bpb een met het discriminatieverbod strijdige benadeling teweegbrengt van particulieren. De regeling maakt geen onderscheid tussen particulieren enerzijds en ondernemers in de zin van de Wet OB 1968 anderzijds. Voor particulieren behoort de omzetbelasting die met betrekking tot de rechtsbijstand in rekening tot de kosten, terwijl dat niet geldt voor ondernemers. Zij kunnen de in rekening gebrachte omzetbelasting aftrekken. De rechtbank heeft het verzet van X ongegrond verklaard. X komt in cassatie. Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever ervoor gekozen niet te voorzien in een regeling tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand, maar te voorzien in een regeling tot toekenning van een forfaitaire bijdrage in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarvan kan slechts in bijzondere omstandigheden door de rechter worden afgeweken. Met zijn keuze voor een eenvoudig toepasbaar algemeen forfait met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van deze vergoeding is de wetgever gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge. De door X gestelde benadeling leidt niet tot een verboden discriminatie, aldus de Hoge Raad. Het cassatieberoep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Besluit proceskosten bestuursrecht 2
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 24 november