De inspecteur legt aan belanghebbende (X) een navorderingsaanslag IB op over het jaar 1998, omdat uit een door de inspecteur ingesteld boekenonderzoek blijkt dat belanghebbende zijn omzet heeft verminderd. Rechtbank Haarlem beslist dat de bewijslast op de inspecteur rust en dat de inspecteur niet het vereiste bewijs heeft geleverd. Hof Amsterdam beslist dat de bewijslast op belanghebbende rust en dat hij er niet in is geslaagd te bewijzen dat de correcties van de inspecteur onjuist zijn. In cassatie klaagt belanghebbende er over dat het hof de zitting niet heeft verdaagd nadat de inspecteur bij pleitnotitie ter zitting nieuwe gezichtspunten had ingebracht. De Hoge Raad beslist dat het hof belanghebbende en zijn gemachtigde in de gelegenheid heeft gesteld om tijdens een schorsing van de zitting de pleitnotitie te bestuderen en een reactie voor te bereiden. De Hoge Raad beslist dat hieruit moet worden afgeleid dat het hof de nieuw ingebrachte gegevens en gezichtspunten niet van dien aard heeft geacht dat slechts door een verdaging van het verdere onderzoek ter zitting aan belanghebbende voldoende gelegenheid kon worden geboden om zich voldoende op een reactie voor te bereiden. Het beginsel van hoor en wederhoor is volgens de Hoge Raad niet geschonden. Belanghebbende verzoekt in 2010 om herziening van de uitspraak van Hof Amsterdam. Belanghebbende wijst er daarbij op dat in 2009 een vaststellingsovereenkomst is gesloten voor de jaren 1999 en 2001-2003, omdat de inspecteur ihad ingeschat dat zijn bewijspositie zwak was en dat dit ook voor 1998 geldt.
Hof Amsterdam wijst belanghebbendes verzoek om herziening af, omdat het verzoek niet voldoet aan de eisen van art. 8:88 lid 1 Awb. Het hof wijst er hierbij mede op dat de vaststellingsovereenkomst niet op het jaar 1998 betrekking heeft. Verder geeft het hof nog aan dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur de overeenkomst heeft gesloten omdat hij zijn bewijspositie zwak achtte.