De Hoge Raad oordeelt dat vorderingen van organen en onderdelen van de Staat die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, zoals de ontvanger en de Belastingdienst, voor de toepassing van de Faillissementswet hebben te gelden als vorderingen van een en dezelfde schuldeiser, de Staat.

In 2017 heeft de Staat der Nederlanden (Ministerie van SZW) om het faillissement van een schuldenaar verzocht wegens een (openstaande) bestuurlijke boete. Als steunvordering heeft de Staat een vordering van de Belastingdienst overgelegd. Zowel de rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2017:7140 ) als het hof (ECLI:NL:GHDHA:2017:3731 ) hebben het verzoek afgewezen omdat geen sprake zou zijn van pluraliteit van schuldeisers, nu de Staat en de Belastingdienst als dezelfde schuldeiser kwalificeren.

De Hoge Raad oordeelt dat vorderingen van organen en onderdelen van de Staat die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, zoals de ontvanger en de Belastingdienst, voor de toepassing van de Faillissementswet hebben te gelden als vorderingen van een en dezelfde schuldeiser, de Staat. De omstandigheid dat art. 3 lid 2 Invorderingswet 1990 de ontvanger procesbevoegdheid toekent met betrekking tot de door hem in te vorderen belastingschulden, brengt niet mee dat voor de toepassing van het pluraliteitsvereiste de ontvanger als een van de Staat te onderscheiden schuldeiser kan worden beschouwd. Er bestaat evenmin grond om te aanvaarden dat vorderingen van de ontvanger of de belastingdienst als steunvordering kunnen dienen bij een faillissementsaanvraag van de Staat die betrekking heeft op het onvoldaan blijven van een vordering van een van zijn andere organen of onderdelen. Dit zou meebrengen dat de Staat steeds aan de pluraliteitseis voldoet door te verwijzen naar een vordering van de ontvanger op de schuldenaar.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering, Civiel recht algemeen, Insolventierecht

Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)

Editie: 29 oktober

34

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen