Verdachte, de heer X, verzorgt als fiscalist de IB-aangiften en VPB-aangiften van cliënt/medeverdachte de heer Y, die directeur en 100% aandeelhouder is van A bv. X maakt namens Y bezwaar tegen de ambtshalve IB-aanslag over 2007. In het bezwaar wordt als motivering "voor zover nodig" verwezen naar de bijgevoegde – te laat ingediende – aangifte. Volgens deze aangifte heeft X in 2007 geen loon genoten. Eerder daartoe had de accountant LB-correctieberichten voor A bv ingediend, waarin het loon van Y op nul is gezet. Vast staat echter dat Y in 2007 wel degelijk loon heeft genoten. X wordt vervolgd voor het vals opmaken van correctieberichten (feit 1) en het medeplegen van het vals opmaken van een bezwaarschrift (feit 2). Voor feit 1 is X door de rechtbank bij gebrek aan bewijs van opzet vrijgesproken, voor feit 2 is X veroordeeld tot een boete van € 5.000, subsidiair 60 dagen hechtenis. Volgens de bewezenverklaring van Hof Amsterdam was het bezwaar namelijk bestemd om tot het bewijs van de omvang van het loon te dienen. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat aan een bezwaarschrift als zodanig, voor zover dat ertoe strekt de aanslag te verminderen, in het maatschappelijk verkeer niet een zodanige betekenis voor het bewijs van de inhoud ervan pleegt te worden toegekend dat daaraan een bewijsbestemming in de zin van art. 225 Wetboek van Strafrecht toekomt. Een te laat ingediende aangifte waarmee de inspecteur bij de aanslagregeling geen rekening heeft kunnen houden, kan niet gelden als een bij de belastingwet voorziene aangifte (vgl. HR 28 juni 2016, nr. 15/01891, ECLI:NL:HR:2016: 1333, NJ 2016/402). Voor feit 2 wordt X dus alsnog vrijgesproken. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Strafrecht
Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)
Editie: 15 december