Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de hypotheekrente die een ex-partner uit hoofde van een dringende verplichting van moraal en fatsoen betaalt, niet aftrekbaar is. Die rente drukt namelijk niet op die andere partner.

De zaak verloopt als volgt. Een man en een vrouw zijn eerder gehuwd in gemeenschap van goederen. In 2000 kiezen zij voor huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. In 2008 valt hun oog op een landgoed dat een landhuis en een woonhuis omvat. In verband met een mogelijke aansprakelijkheidsclaim jegens de man koopt de vrouw het landgoed.

De koopsom wordt gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening van € 3.000.000. In 2012 volgt een echtscheiding, de vrouw blijft in het landhuis wonen en ontvangt maandelijks, zo lang het landgoed nog niet is verkocht, een bedrag van
€ 12.000 per maand voor betaling van de verschuldigde hypotheekrente en de opstal- en inboedelverzekeringen. Het bedrag kwalificeren man en vrouw voor € 6.000 als alimentatie en voor € 6.000 als vergoeding voor de verschuldigde hypotheekrente uit hoofde van een verplichting van moraal en fatsoen.

De vrouw trekt de volledige hypotheekrente af bij de aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur corrigeert de aangifte en stelt dat de hypotheekrente slechts aftrekbaar is voor zover deze drukt op de vrouw. Dat is naar zijn mening alleen het geval voor het deel van de rente dat vrouw voldoet uit de ontvangen alimentatie. De inspecteur stelt dat man de (andere) helft van de verschuldigde hypotheekrente voldoet uit een verplichting van moraal en fatsoen.

Het hof onderschrijft de stelling van de inspecteur dat hypotheekrente niet volledig op de vrouw drukt. De rechter volgt de zienswijze van de Belastingdienst dat de man de helft van de verschuldigde hypotheekrente heeft voldaan uit een verplichting van moraal en fatsoen. Bij de vrouw is aftrek alleen mogelijk voor zover de hypotheekrente is voldaan uit de ontvangen alimentatie.

Belang voor de praktijk

Op grond van art. 3.110 en art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001, moeten de kosten en lasten ter zake van de woning op belastingplichtige of zijn partner drukken. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat alleen 'op de inkomsten drukkende' kosten aftrekbare kosten zijn. Dat wil zeggen dat kosten die uit een niet tot het inkomen behorende vergoeding kunnen worden bestreden, niet tot de aftrekbare kosten kunnen behoren.

De staatssecretaris van financiën heeft in het besluit van 10 juni 2010, nr. DGB2010/921 beleid over de rentebetaling door een ander dan degene die recht heeft op aftrek opgenomen:

“Als die ander die rentebetaling niet verhaalt of verrekent, drukt de betaling niet op degene die in beginsel recht heeft op aftrek (de draagplichtige). Als de ander niet voor rekening van de draagplichtige wil betalen maar daartoe verplicht is, is sprake van subrogatie. Bij subrogatie heeft de draagplichtige pas recht op aftrek als hij zijn schuld als draagplichtige voldoet.

Bij gemeenschappelijke eigendom van de eigen woning is er in beginsel een pro-ratadraagplicht en hoofdelijke aansprakelijkheid voor de totale kosten van de eigen woning. Met de betaling van gezamenlijke kosten door de ene eigenaar heeft doorgaans ook de andere eigenaar betaald in fiscale zin. Per saldo wordt dan renteaftrek genoten in evenredigheid met het fiscaal eigenwoningbezit en de corresponderende schuld.”

In de onderhavige situatie baat een beroep op het besluit niet. Er is immers geen sprake van een verhaals- of verrekenmogelijkheid. De man betaalt € 6.000 per maand ter voldoening van de hypotheekrente op grond van een verplichting van moraal en fatsoen. Het tweede onderdeel, de pro-ratadraagplicht, is in deze zaak ook niet relevant nu de vrouw enig eigenaar van het landgoed is. De volledige rente was overigens wel aftrekbaar geweest als man en vrouw een alimentatie van € 12.000 per maand overeen waren gekomen.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

107

Gerelateerde artikelen