Minister Hoekstra van Financiën stelt dat gehuwden slechts één woning in aanmerking mogen nemen als eigen woning/hoofdverblijf.
In een Kamerbrief (5 februari 2020, kenmerk 2019-0000158950) gaat hij in op de volgende casus. Man en vrouw zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De man heeft een eigen woning waarin hij woont, de vrouw heeft ook een eigen woning waarin zij woont.
In een verzoekschrift aan de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer geven man en vrouw aan dat zij het onrechtvaardig vinden dat zij volgens de belastingwetgeving slechts één eigen woning mogen hebben terwijl er volgens het Burgerlijk Wetboek geen samenwoonverplichting bestaat.
Hoekstra geeft aan dat het Burgerlijk Wetboek en de belastingwetgeving naast elkaar bestaan. Op grond van het huwelijksvermogensrecht is het mogelijk de man en vrouw ieder eigenaar zijn van de woning waarin zij wonen. De Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt vervolgens hoe de belastingheffing is geregeld in geschetste situaties. Dit levert niet zonder meer strijd op tussen beide wetgevingen.
Eerst gaat de minister in op de fiscale-partnerregeling voor gehuwden. In artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat echtgenoten elkaars fiscaal partner zijn. Aan het fiscaal partnerschap zijn geen nadere voorwaarden gesteld. Het fiscaal partnerschap voor echtgenoten eindigt op het moment dat de echtgenoten niet op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen én een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend.
Dus ook al wonen echtgenoten niet samen, fiscaalrechtelijk zijn zij partners zolang er geen (echt)scheidingsverzoek is ingediend.
Vervolgens besteedt de minister aandacht aan artikel 3.111 lid 8 Wet IB 2001. In dit artikellid is bepaald dat bij een belastingplichtige en zijn fiscaal partner tezamen niet meer dan één hoofdverblijf in aanmerking wordt genomen. In de parlementaire geschiedenis is dit ook expliciet benoemd.
Minister Hoekstra is van mening dat het verzoek van man en vrouw niet gehonoreerd kan worden. De wetgever heeft de situatie namelijk onderkend door ook echtgenoten die op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd aan te merken als fiscale partners waarbij geen aanvullende materiële voorwaarden zijn gesteld aan het fiscaal partnerschap. Daarnaast heeft de wetgever er bewust voor gekozen dat fiscale partners samen maximaal één woning in box 1 kunnen aanmerken als eigen woning/hoofdverblijf.
Belang voor de praktijk
De inhoud van de Kamerbrief vormt geen verrassing. Wetgeving en parlementaire geschiedenis laten geen ruimte voor een andere interpretatie. Fiscale partners kunnen ongeacht het huwelijksvermogensregime samen slechts één woning aanmerken als eigen woning/hoofdverblijf.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.111 lid 8 Wet IB 2001 kan bij een belastingplichtige en zijn (fiscale) partner niet meer dan één hoofdverblijf in aanmerking worden genomen. Het komt echter voor dat partners elk afzonderlijk een hoofdverblijf bewonen.
In het geval waarin meer dan één hoofdverblijf bestaat, kunnen de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk bij aangifte kiezen welke woning als hoofdverblijf moet worden aangemerkt. Als ze niet gezamenlijk aangifte doen maar ieder apart, is de aangifte die als eerste bij de Belastingdienst binnenkomt bepalend voor de keuze. De keuze mag ieder jaar opnieuw worden gemaakt. Als er geen keuze wordt gemaakt, is geen van de hoofdverblijven een eigen woning in box 1.
Staan huwelijkspartners niet ingeschreven op hetzelfde adres in de basisadministratie én is er een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed ingediend bij de rechtbank, dan kan ieder van de partners zijn of haar woning aanmerken als eigen woning/hoofdverblijf in box 1. In het onderhavige geval waren man en vrouw weliswaar niet ingeschreven op hetzelfde adres maar waren zij niet van zins om een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed in te dienen bij de rechtbank. Zodoende blijven zij fiscaal partner met het bekende gevolg.
Fiscale partners kunnen maar één hoofdverblijf aanmerken als eigen woning. Maar daarnaast kan een andere woning nog wel kwalificeren als eigen woning in box 1 op grond van een wettelijke fictie. De ficties zijn opgenomen in artikel 3.111 tweede tot en met zesde lid Wet IB 2001. Het betreft de volgende situaties:
- De voormalige eigen woning/hoofdverblijf is bestemd voor verkoop.
- Een leegstaande woning of een woning in aanbouw is bestemd voor toekomstige bewoning.
- Een woning als blijft het hoofdverblijf voor de gewezen partner (echtscheidingsregeling).
- Een eigen woning/hoofdverblijf blijft na opname in een verzorg- of verpleeginstelling een eigen woning.
- Een eigen woning/hoofdverblijf wordt onbewoond aangehouden gedurende uitzending (uitzendregeling).
Lees ook het thema Eigenwoningregeling.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting