De rechter oordeelt dat voor het prijsgeven van pensioen het enkel stilzitten van de directeur-grootaandeelhouder (dga) onvoldoende is.

De feiten in deze rechtszaak (Hof Den Bosch 20 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4692) zien er als volgt uit. Een man woont sinds 1992 in België. Hij heeft pensioen in eigen beheer opgebouwd bij zijn in Nederland gevestigde bv. De waarde van de pensioenaanspraak is berekend op € 5.827.711.

In juni 2016 is de man 70 geworden. Tot het moment van zijn 70e verjaardag geniet hij geen pensioenuitkering, noch in de vorm van periodieke uitkeringen, noch in de vorm van een uitkering ineens. De inspecteur rekent de gehele waarde van de pensioenaanspraak tot het Nederlands belastbaar inkomen.

In de procedure voor de rechtbank zijn de man en de inspecteur het er over eens dat het pensioen niet op tijd is ingegaan. Nu het pensioen niet op tijd is ingegaan stelt de rechter net als de inspecteur vast dat de pensioenregeling in 2016 onzuiver is geworden en dat sprake is van een gebeurtenis als bedoeld in art. 19b Wet LB 1964.

Het hof is het hier niet mee eens. Het enkel stilzitten van de man is onvoldoende om aan te nemen dat het pensioen niet is ingegaan. De uitkeringen zijn weliswaar niet uitbetaald, maar zijn schuldig gebleven. De pensioenregeling is daarom tijdig ingegaan en de uitkeringen waren in 2016 vorderbaar. Dit heeft tot gevolg dat de inspecteur ten onrechte de gehele aanspraak in aanmerking heeft genomen als loon uit vroegere dienstbetrekking.

De stelling van de man dat de uitkeringen ook niet inbaar waren, omdat sprake was van een negatief vermogen, acht het hof niet voldoende bewezen. Nu de pensioentermijnen vorderbaar en inbaar waren, moet de pensioenuitkering ter grootte van een bedrag van € 94.008 in 2016 in aanmerking worden genomen als belastbaar inkomen uit werk en woning. Op basis van de bepalingen van art. 18 van het belastingverdrag met België komt de heffingsbevoegdheid hierover toe aan Nederland.

Belang voor de praktijk

De Hoge Raad heeft in 2019 (Hoge Raad, 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:189) al eens eerder bepaald dat het enkel stilzitten van de dga er niet toe hoeft te leiden dat sprake is van prijsgeven van pensioen.

Op het moment dat pensioentermijnen ‘vorderbaar en inbaar’ zijn geworden dan worden deze geacht te zijn genoten. Dit is bepaald in art 3.146 lid 1 Wet IB 2001 (en voor de loonheffing: art. 13a lid 1 onderdeel b Wet LB 1964). Volgens art. 18 van het belastingverdrag met België heeft Nederland ook het heffingsrecht. Hiervoor moet cumulatief aan drie voorwaarden zijn voldaan:

  1. De opbouw van het pensioen in Nederland heeft met fiscale facilitering heeft plaatsgevonden;
  2. Het totale brutobedrag van de pensioenuitkeringen bedraagt meer dan € 25.000 per jaar; en
  3. De pensioenuitkeringen zijn in België niet tegen het algemeen van toepassing zijnde progressieve belastingtarief belast, of het brutobedrag van dit inkomstenbestanddeel is voor minder dan 90 percent in de belastingheffing betrokken in België.

Aan alle drie de voorwaarden werd in dit geval voldaan. België heeft in 2016 geen progressieve heffing over de pensioenuitkeringen gedaan. De pensioenaanspraak zelf is nooit belast geweest. En de uitkering in 2016 is € 94.008 en dat is hoger dan € 25.000.

Lees ook het thema De uitfasering van het pensioen in eigen beheer.

Bron: Legal en Compliance Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting, Loonbelasting

51

Gerelateerde artikelen