Een veel voorkomende vorm van fraude is de btw-(carrousel)fraude. De gezamenlijke EU-lidstaten lopen door deze vorm van internationale georganiseerde fraude per jaar tientallen miljarden aan btw-inkomsten mis.

Er is de Nederlandse Belastingdienst dan ook veel aan gelegen om btw-fraude te bestrijden. Ook een bonafide ondernemer kan zonder dat hij dat wilt betrokken raken bij btw-fraude. En dat kan vervelende gevolgen hebben. Ook als de ondernemer zelf niet fraudeert, maar bijvoorbeeld zijn leverancier of afnemer, kan de Belastingdienst bij de ondernemer aankloppen met naheffingsaanslagen omzetbelasting.

Dat dergelijke naheffingsaanslagen niet zonder een slag of stoot moeten worden geaccepteerd bewijst een recent vonnis van Rechtbank Den Haag van 28 maart 2023 nog maar weer eens. Bij een bonafide ondernemer was het recht op vooraftrek door de Belastingdienst geweigerd. Volgens de Belastingdienst had de leverancier van deze ondernemer gefraudeerd. De rechtbank besliste echter dat de Belastingdienst niet in zijn bewijslast van de btw-fraude was geslaagd. Dat de leverancier de verschuldigde belasting niet heeft voldaan en voor enkele maanden in het geheel geen btw-aangiften heeft gedaan, betekent volgens de rechtbank nog niet dat ook sprake is van btw-fraude. De naheffingsaanslagen aan de bonafide ondernemer werden van tafel geveegd.

Belastingdienst heeft de bewijslast

Voor de bewijslast van btw-fraude verwijst de rechtbank naar het belangrijke arrest van het Hof Justitie van 1 december 2022, met name de overweging dat:

"het aan de belastingdienst staat om ten eerste de bestanddelen van de fraude nauwkeurig te omschrijven en het bewijs van frauduleuze handelingen te leveren, en ten tweede aan te tonen dat de belastingplichtige actief heeft deelgenomen aan die fraude of dat hij wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op dat recht werd gemaakt, onderdeel was van die fraude, hetgeen niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat moet worden vastgesteld wie allemaal bij de fraude betrokken was en welke respectieve handelingen zij hebben verricht."

In andere woorden: de Belastingdienst moet bewijzen dat sprake is van (1) een handelsketen waarin btw-fraude is gepleegd en (2) dat de ondernemer wist of had moeten dat zij deelnam aan deze keten.

Niet aangeven van btw ≠ btw-fraude!

De Belastingdienst moet de bestanddelen van de door hem gestelde fraude nauwkeurig omschrijven en hiervoor het bewijs leveren. De Belastingdienst had in de genoemde procedure aangevoerd dat de leverancier bewust minder omzetbelasting heeft betaald dan op grond van wet- en regelgeving had moeten gebeuren. Volgens de Belastingdienst had de leverancier de aan de ondernemer in kwestie in rekening gebrachte omzetbelasting niet voldaan op aangifte en over enkele maanden helemaal geen btw-aangiften ingediend.

Dit vond de rechtbank op zichzelf onvoldoende om btw-fraude in de handelsketen aan te nemen. Weliswaar heeft de leverancier daarmee niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op de Omzetbelasting 1968 en is, zoals de Belastingdienst ook had aangevoerd, zijn btw-nummer ingetrokken, maar volgens de rechtbank kunnen daaraan ook andere redenen dan fraude ten grondslag liggen.

Wist of had moeten weten van de btw-fraude

De bewijslast is een tweetrapsraket: de Belastingdienst heeft het vereiste bewijs pas geleverd als twee stappen zijn doorlopen. Als de Belastingdienst niet slaagt voor stap 1, het bewijs dat sprake is van btw-fraude in de keten, dan hoeft de rechtbank stap 2, dat de ondernemer wist of had moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude in de keten, niet te behandelen. Immers, van een niet bewezen fraude kan iemand ook niet afweten.

Toch gaat de rechtbank wel in op hetgeen de Belastingdienst voor stap 2 had aangevoerd. Volgens de Belastingdienst wist of had de ondernemer moeten weten dat hij deelnam aan een handelsketen waarin btw-fraude is gepleegd. Zo had de Belastingdienst de ondernemer meermaals gewaarschuwd voor de risico’s van de handel in zijn sector, te weten handel in mobiele telefoons en toebehoren. De praktijk leert overigens dat de Belastingdienst in meerdere sectoren waarschuwt voor btw-fraude, zoals bijvoorbeeld de autobranche.

Ondanks het verzoek van de Belastingdienst hiertoe, had de ondernemer nieuwe leveranciers niet bij de Belastingdienst gemeld. Ook dat zou volgens de Belastingdienst erop duiden dat de ondernemer wist dat hij deel uitmaakte van een btw-fraudeketen.

Maar ook deze argumenten vindt de rechtbank onvoldoende om stap 1, het bewijs van btw-fraude in de keten, aan te nemen. Dat dergelijke feiten en omstandigheden een aanwijzing voor fraude zouden kunnen zijn, is volgens de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat daadwerkelijk sprake is van fraude.

Conclusie

De Belastingdienst moet bewijzen dat sprake is van (1) een handelsketen waarin btw-fraude is gepleegd en (2) de ondernemer hiervan wist of had moeten. De Belastingdienst moet de bestanddelen van de door hem gestelde fraude nauwkeurig omschrijven en hiervoor het bewijs leveren.

Het enkele feit dat een leverancier de verschuldigde belasting niet op aangiften heeft voldaan en over enkele maanden helemaal geen aangifte heeft gedaan, is op zichzelf onvoldoende om btw-fraude in de keten aan te nemen. Hiervoor kunnen namelijk ook andere redenen dan fraude aan ten grondslag liggen.

Informatiesoort: Column

Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Strafrecht

232

Gerelateerde artikelen