Belanghebbende, accountant X, is directeur en enig aandeelhouder (dga) van X bv. Hij beschikt in de jaren 2001 t/m 2004 over opeenvolgende mooie lease auto's. De leaseovereenkomsten kenmerken zich door een korte leaseperiode, een hoge leaseprijs en een lage restwaarde. Na afloop van de leaseperiode neemt de dga de leaseauto over voor een bedrag dat (nagenoeg) gelijk is aan de (berekende) lage restwaarde van de auto en verkoopt hij de auto steeds met ‘winst'. X verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de door hem aan de werkgever betaalde bedrag geen vergoedingen vormt die hij voor het gebruik van de auto's voor privédoeleinden is verschuldigd, maar een vooruitbetaling op de aankoopsom van de auto. In hoger beroep is nog in geschil of aan de dga terecht vergrijpboeten zijn opgelegd en hem opzet kan worden verweten.
Hof Arnhem beantwoordt de vraag - net zoals de rechtbank- bevestigend. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de dga de aangiften zelf heeft ingediend, als accountant werkzaam is binnen het accountantskantoor van zijn werkgever in een leidinggevende functie, samen met zijn zoon met de (oprichter van de) leasemaatschappij gesprekken heeft gevoerd over de constructie en dat zijn kantoor actief de leaseconstructie ‘in de markt heeft gezet' door klanten te werven voor de deelname aan het leasesysteem. Verder is van belang dat X zijn leaseauto's na het verstrijken van de leaseperiode voor een veel lager bedrag heeft kunnen kopen dan de waarde in het economische verkeer en deze auto's met ‘winst' heeft doorverkocht aan derden. Van een pleitbaar standpunt is volgens het hof geen sprake. Een boete van 50% is in beginsel passend en geboden maar het hof kan zich wel vinden in de door de rechtbank verleende vermindering van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn.