Hof Arnhem oordeelt dat er geen aanleiding is voor herziening van de uitspraak, aangezien de heer A op de zitting heeft bevestigd dat hij destijds voor de BTW niet belastingplichtig was ter zake van zijn bestuurderswerkzaamheden. Het verzoek tot herziening wordt ook voor het overige afgewezen.

De heer A is directeur en enig aandeelhouder van B bv. De fiscale eenheid voor de BTW tussen B bv en A bestaat van 1 april 2003 tot en met 31 december 2004. A is in deze periode door de ontvanger als oud-bestuurder van C bv aansprakelijk gesteld, waarvan A 36,33% aandeelhouder was. A laat zich in dat kader bijstaan door advocaten. In geschil is of de fiscale eenheid B bv c.s. terecht een deel van de door deze advocaten in rekening gebrachte BTW als voorbelasting heeft afgetrokken. Rechtbank Arnhem handhaaft zowel de naheffing als de vergrijpboete. In hoger beroep verwijt de inspecteur B bv c.s. thans alleen grove schuld met betrekking tot de BTW die zij vanwege aansluitverschillen in haar ondeugdelijke boekhouding te weinig heeft afgedragen. Hof Arnhem oordeelt dat de BTW die drukt op de advocaatkosten ten onrechte door B bv c.s. is afgetrokken. A heeft namelijk de juridische bijstand genoten voor bestuurswerk dat hij destijds niet als zelfstandige verrichtte. De advocaatkosten staan dus geheel los van de economische activiteiten van B bv c.s. Met betrekking tot de aansluitverschillen wordt B bv c.s. terecht grove schuld verweten. B bv gaat volgens het hof in cassatie, doch volgens de Hoge Raad verzoekt B bv c.s. om herziening en stuurt het verzoek als zodanig door naar het hof. Hof Arnhem oordeelt dat er geen aanleiding is voor herziening, aangezien A op de zitting heeft bevestigd dat hij destijds voor de BTW niet belastingplichtig was ter zake van zijn bestuurderswerkzaamheden. Ten overvloede wordt overwogen dat de stukken die B bv c.s. thans heeft overgelegd reeds vóór de vorige uitspraak in het bezit van B bv c.s. waren en merendeels zelfs al bij het hof bekend waren bij het doen van die uitspraak. Ook voor het overige zijn er geen nieuwe feiten of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in art. 8:88 Awb naar voren gebracht. Het verzoek van B bv c.s. wordt - ook ten aanzien van de boete - daarom afgewezen.

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:88

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting, Belastingrecht algemeen

Instantie: Hof Arnhem

Editie: 8 november

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen