Advocaat-generaal IJzerman gaat in een conclusie in op de toelaatbaarheid van belastingheffing over inkomsten uit criminele activiteiten in samenhang met een strafrechtelijke ontnemingsvordering.

Belanghebbende, X, wordt door de strafkamer van Hof Amsterdam in januari 2000 veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. De officier van justitie dient een ontnemingsvordering in bij de strafrechter. In juli 2001 wijst de strafkamer van Rechtbank Haarlem deze vordering toe en stelt zij het te ontnemen bedrag vast op f 902.872 (€ 409.705,45). In juni 2004 bevestigt Hof Amsterdam de hoogte van de vordering. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 1998 in april 2002 verhoogt de inspecteur het door X aangegeven inkomen met een substantieel bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Hoewel de inspecteur heeft toegegeven het aan 1998 toegerekende voordeel te hoog te hebben becijferd, acht Hof Amsterdam de correctie in principe juist. Het hof oordeelt dat het Besluit van 31 oktober 2001, nr. DGB 2001/601, V-N 2001/60.1.2 er niet aan in de weg staat dat strafrechtelijk reeds ontnomen en/of nog te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordelen (tevens) in de belastingheffing kunnen worden betrokken.  

Advocaat-generaal IJzerman (hierna: A-G) gaat in de conclusie in op de toelaatbaarheid van belastingheffing over inkomsten uit criminele activiteiten in samenhang met een strafrechtelijke ontnemingsvordering. Een belanghebbende die zich geconfronteerd ziet met een te betalen ontnemingsvordering en een over het jaar van verwerving van illegale inkomsten opgelegde aanslag, kan betalingen op de ontnemingsvordering in mindering brengen op zijn belastbaar inkomen in het jaar van betaling. Een eventueel resulterend verlies uit werk en woning kan hij vervolgens met de drie voorafgaande en negen volgende kalenderjaren verrekenen. Indien uiteindelijk de volledige ontnemingsvordering wordt betaald en afgetrokken komt het dus niet tot enige vorm van economische dubbele heffing. Dat neemt volgens de A-G niet weg dat in het ideale geval dat een belanghebbende de ontnemingsvordering (uiteindelijk) geheel betaalt, rente- en financieringsnadelen kunnen optreden, doordat verzuimd is het illegaal verkregen voordeel rentedragend te sparen. Pijnlijker wordt het wanneer een belanghebbende ten tijde van betaling op een ontnemingsvordering, is gekomen voorbij de tijdsgrenzen van de verliesverrekening. De A-G meent echter dat dit niet kan afdoen aan het principe en dat dit in de wetsgeschiedenis kennelijk is aanvaard. De tekst van het besluit van 31 oktober 2001 geeft geen aanleiding tot de veronderstelling dat wederrechtelijk verkregen voordelen, die zijn of kunnen worden getroffen door een ontnemingsmaatregel niet, althans vooralsnog, kunnen worden belast. X heeft in cassatie aangevoerd dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, maar deze stelling is volgens de A-G tardief. X had uiterlijk op de zitting bij het hof hierover moeten klagen. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 22 juli

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen