De heer X is houder van een personenauto, waarvan het kenteken vanaf 9 november 2007 is geschorst. De auto bevindt zich van 1 november 2007 tot en met 21 mei 2008 wegens reparaties in een garage. X verblijft van 5 november 2007 tot en met 22 maart 2008 in Uruzgan, Afghanistan. Op 29 september 2008 wordt geconstateerd dat X met de auto op de weg rijdt. In geschil is de mrb-naheffing over het tijdvak 23 november 2007 tot en met 22 november 2008 ad € 475 met boete van 100%. Rechtbank Breda oordeelt dat de inspecteur gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid door na te heffen over twee - in plaats van vier - aaneengesloten tijdvakken van drie maanden, zijnde een bedrag van € 237,50. De boete wordt verlaagd tot 25%. Het hoger beroep van de inspecteur kwalificeert X als "pure verkwisting van belastinggeld".
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat tegenbewijs ook mogelijk moet zijn als de Wet MB 1994 daarin niet uitdrukkelijk voorziet. Aangezien niet in geschil is dat X van 22 mei 2008 tot en met 22 november 2008 met de auto op de weg heeft gereden, wordt de naheffing bepaald op 181/360 x € 475 = € 238. 181 ziet op het aantal dagen in de periode 22 mei 2008 tot en met 22 november 2008 en 360 op het aantal dagen in de periode 23 november 2007 tot en met 22 november 2008, waarbij een maand overeenkomstig art. 27 Wet MB 1994 op 30 dagen is gesteld. Bij het begin van de tijdvak waarover door de inspecteur is nageheven, was X geen op aangifte te voldoene belasting verschuldigd. De boete is dus ten onrechte opgelegd op grond van art. 67c AWR. De beroepen van de inspecteur en X zijn beide gegrond. De inspecteur dient desondanks het griffierecht ad € 454 te betalen en de reis- en verletkosten van X ad € 97 te vergoeden.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch