Hof Den Haag ziet geen aanleiding om X ook voor de beroepsfase een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen.

Belanghebbenden maken bezwaar tegen een aan hen gerichte WOZ-beschikking 2014 (WOZ-waarde € 649.000). De heffingsambtenaar verklaart het bezwaarschrift niet-ontvankelijk en beschouwt het bezwaar als een verzoek om een WOZ-beschikking ex. art. 26 Wet WOZ. De heffingsambtenaar geeft een dergelijke beschikking af, met een WOZ-waarde van € 209.000. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep van X gegrond, verklaart het bezwaar alsnog gegrond en verlaagt de WOZ-waarde naar € 209.000. De rechtbank oordeelt dat de gemeente, die heeft erkend dat zij het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, de werkelijke kosten voor de bezwaarfase van € 615 moet vergoeden. In hoger beroep is in geschil of X ook voor de beroepsfase recht heeft op een vergoeding van de integrale kosten. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord, hoewel er volgens de rechtbank wel sprake was van een beslissing tegen beter weten in.

Hof Den Haag ziet geen aanleiding om X ook voor de beroepsfase een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Het hof onderschrijft niet het oordeel van de rechtbank dat er in dit geval in beginsel aanleiding zou kunnen zijn tot vergoeding van de werkelijke door belanghebbenden in de beroepsfase gemaakte proceskosten. De enkele omstandigheid dat de heffingsambtenaar op grond van een onjuist inzicht in het recht het bezwaar van belanghebbenden niet-ontvankelijk heeft verklaard, is onvoldoende om te oordelen dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar tegen beter weten in heeft gedaan. Het hoger beroep van belanghebbenden is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 2 juni

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen