Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de aansprakelijkstelling voor de onbetaald gebleven omzetbelasting voor het jaar 2011 terecht is, maar voor het jaar 2013 niet.

Belanghebbende, X, wordt met zijn medebestuurders aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting van een stichting. Het betreft de jaren 2011 en (eerste halfjaar van) 2013.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de aansprakelijkstelling voor het jaar 2011 terecht is, maar voor het jaar 2013 niet. De verschuldigde omzetbelasting over het jaar 2011 is niet aangegeven en betaald en er heeft geen controle op de administratie plaatsgevonden. Het is aan de grove schuld van de stichting te wijten dat te weinig belasting is afgedragen. De betalingsonmacht is niet binnen twee weken na het ontstaan daarvan gemeld. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van degene die de boekhouding deed. X wordt niet toegelaten tot het weerleggen van het vermoeden dat de niet-betaling aan hem is te wijten. De rechtbank verwerpt ook het betoog dat de stichting voor het jaar 2011 niet belastingplichtig was voor de vennootschapsbelasting (in welk geval aansprakelijkstelling zou zijn uitgesloten, zie art. 36 IW 1990). De naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 is op grond van art. 29 lid 2 van de Wet OB 1968 opgelegd maar over het verkeerde tijdvak nu geen rekening is gehouden met de betalingstermijn van de desbetreffende factuur. De rechtbank vermindert het bedrag van de aansprakelijkstelling.

Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 36

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 2 juni

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen