Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen de aanslag IB 2002 die is opgelegd aan de voormalige echtgenote van X. X doet dat op 20 augustus 2014. Als de inspecteur op 21 augustus 2015 nog niet op zijn bezwaar heeft beslist, stelt X hem in gebreke. De inspecteur verklaart X op 27 januari 2016 niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. X gaat in beroep.
Rechtbank Noord-Holland onderzoekt of X bevoegd is beroep in te stellen, oftewel of X op grond van artikel 26a lid 2 AWR als medebelanghebbende kwalificeert. Dat is relevant voor de vraag of in de aanslag van de voormalige echtgenote van X een bedrag aan hypotheekrente van de eigen woningschuld is begrepen. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat X en zijn voormalige echtgenote in 2002 niet elkaars fiscaal partner zijn geweest, omdat zij al vanaf eind 2000 duurzaam gescheiden leefden. Door de regels voor fiscaal partnerschap kunnen de negatieve inkomsten uit eigen woning van X volgens de rechtbank niet zijn begrepen in de aanslag van de voormalige echtgenote. Zij heeft volgens de rechtbank alleen aangifte kunnen doen van haar eigen inkomens- en vermogensbestanddelen, zodat X geen beroep kan instellen tegen de aanslag van de ex-echtgenote. De rechtbank verklaart X niet-ontvankelijk in zijn beroep.