Hof Den Haag oordeelt dat de inbrengvrijstelling voor de overdrachtsbelasting niet van toepassing is. Er is niet voldaan aan de voorwaarde dat in verband met de overdracht aandelen zijn toegekend. Q heeft de onroerende zaak immers verkocht aan X bv.

A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv, en het Amerikaanse Q. Op 13 april 2021 levert Q een onroerende zaak aan X bv. In verband met deze verkrijging voldoet X bv € 30.000 aan overdrachtsbelasting. X bv is echter van mening dat de (inbreng)vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel e sub 2 WBR van toepassing is. Volgens X bv zijn namelijk alle activa en passiva die verband houden met de onroerende zaak van Q overgedragen aan haar en is de onderneming in handen van A gebleven.

Hof Den Haag oordeelt dat de inbrengvrijstelling voor de overdrachtsbelasting niet van toepassing is. Er is niet voldaan aan de voorwaarde dat in verband met de overdracht aandelen zijn toegekend. Q heeft de zaak immers voor € 250.000 verkocht aan X bv. Er is sprake van een verkoop van een onroerende zaak en niet van de inbreng van een onderneming tegen uitreiking van aandelen. Een verwijzing naar het doel van de vrijstelling kan X bv volgens het hof ook niet baten. Ook is het bedrag aan te betalen overdrachtsbelasting correct. X bv maakt niet aannemelijk dat de heffingsmaatstaf te hoog is vastgesteld. Daarbij slaat het hof geen acht op het door X bv ingebrachte taxatierapport. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op belastingen van rechtsverkeer 15

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Editie: 17 januari

Informatiesoort: VN Vandaag

478

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen