A is belastingadviseur en is bestuurder/50% aandeelhouder van X4 bv, die op haar beurt alle aandelen houdt in X bv (belanghebbende). Diverse klanten van A en X bv maken gebruik van een renteconstructie. Hiertoe wordt bij X bv een hoogrentende lening ter financiering van de eigen woning afgesloten, terwijl daarnaast geld tegen een lagere rente van een bank/verzekeraar wordt geleend om dit bij X bv af te storten. Deze constructie wordt actief door de Belastingdienst bestreden. Ter beëindiging van de beroepsprocedures van een groot aantal klanten en zijn bv’s sluit A in 2013 een vaststellingsovereenkomst (vso) met de inspecteur, inhoudende dat € 425.000 aan de Belastingdienst zal worden betaald. Hiertoe wordt aan X bv op de voet van art. 64 AWR een voor de VPB niet-aftrekbare BTW-naheffingsaanslag opgelegd. Volgens Rechtbank Gelderland mocht de inspecteur ervan uitgaan dat A mede handelde als directeur van X bv en is de aanslag conform het compromis opgelegd. X bv herhaalt in hoger beroep dat zij geen partij bij de vso is.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het bedrag van € 425.000 is gebaseerd op een redelijke inschatting van de materiële belastingschulden van de belastingplichtigen die de constructie hebben toegepast. Het feit dat A zich genoodzaakt voelde een compromis te sluiten, maakt nog niet dat de inspecteur misbruik maakt van zijn machtspositie. A had namelijk ook het resultaat van de beroepsprocedures van zijn klanten kunnen afwachten. Mede gelet op de brief die namens X bv aan haar klanten heeft gestuurd, maakt de inspecteur aannemelijk dat X bv met de vso heeft ingestemd. Er ontstond later discussie over de groep belastingplichtigen die onder de vso zou vallen en dat was de werkelijke reden voor de onderhavige procedure. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 64
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 21 februari