Belanghebbende, X, is enig aandeelhouder en bestuurder van A bv. X verzorgt voor A bv de dagelijkse administratie en de aangiften omzetbelasting. Omdat A bv heeft verzuimd suppletieaangiften omzetbelasting te doen, legt de inspecteur aan A bv op grond van art. 10a AWR en art. 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 een vergrijpboete op van € 5000. Daarnaast legt de inspecteur aan X een zelfde boete op. Dit omdat X als feitelijk leidinggevende van A bv niet uit eigener beweging, op het moment van constateren dat er nog suppletie aangiften omzetbelasting ingediend hadden moeten worden, zo spoedig mogelijk aanvullende aangiften omzetbelasting ten name van A bv heeft ingediend of laten indienen.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur voor het niet doen van suppletieaangifte omzetbelasting door A bv terecht een boete heeft opgelegd aan de directeur grootaandeelhouder. X heeft feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging omdat zij als directeur en enig aandeelhouder van A bv degene was die verantwoordelijk was en daadwerkelijk de omzetbelastingadministratie voerde inclusief het (niet) doen van (suppletie)aangiften omzetbelasting. X heeft als directeur van de bv geen suppletieaangiften gedaan, terwijl zij wist dat A bv te weinig belasting had voldaan. Daarmee heeft zij niet alleen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bv niet voldeed aan haar verplichting van art. 10a AWR in verband met art. 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 maar dit ook feitelijk veroorzaakt. De inspecteur heeft dus kunnen en mogen besluiten tot het opleggen van een boete. De rechtbank matigt de boete echter wel tot € 1000.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 10a
Algemene wet bestuursrecht 5:1