Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er ondanks de belastingdruk van meer dan 100% geen sprake is van een individuele buitensporige last. X en A genieten een gezamenlijk (bruto)inkomen van meer dan € 120.000 en beschikken over een niet-onaanzienlijk vermogen.
Belanghebbende, X, heeft samen met haar echtgenoot, A, een box 3-vermogen van ruim € 460.000. Het vermogen bestaat uit spaartegoeden en een tweede woning. Zij geniet een box 1 inkomen van € 5653 (2015) en € 7013 (2016) en A geniet een inkomen van ruim € 120.000. In 2015 genieten X en A € 3174 aan rente en in 2016 € 2708. Over het box 3-vermogen zijn zij gezamenlijk € 5574 (2015) en € 5123 (2016) aan vermogensrendementsheffing verschuldigd. X stelt dat zij door de vermogensrendementsheffing inteert op haar vermogen en dat art. 1 EP EVRM daardoor wordt geschonden.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er ondanks de belastingdruk van meer dan 100% geen sprake is van een individuele buitensporige last. Om vast te stellen of dat het geval is, moet namelijk de gehele vermogenspositie van X en A in aanmerking worden genomen. Nu zij een gezamenlijk (bruto)inkomen van meer dan € 120.000 genieten en over een vermogen van ruim € 460.000 beschikken, vormt de box 3-heffing geen individuele buitensporige last.
Lees ook het thema Box 3
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 2 september