Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat X ter onderbouwing van de gepretendeerde schulden van haar moeder niet kan volstaan met het enkel stellen van het bestaan van de schulden. De IB-aanslag blijft dus in stand. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

Erflaatster, mevrouw Y, overlijdt in 2016. Haar dochter, X (belanghebbende), is haar enig en algeheel erfgenaam. Y staat tot haar overlijden onder bewind van Stichting A. In december 2016 dient A de IB-aangifte van Y over 2015 in. Volgens de aangifte is de rendementsgrondslag € 99.400. In bezwaar stelt X dat haar moeder veel schulden heeft, zodat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen alsnog op nihil moet worden gesteld. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. De weigering van X om gegevens over de schulden te verstrekken omdat zij die al in 2003 en 2013 aan de inspecteur zou hebben verstrekt, komt voor haar rekening. X gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag (V-N 2019/36.1.2) oordeelt dat X ter onderbouwing van de gepretendeerde schulden niet kan volstaan met het enkel stellen van het bestaan van de schulden. X maakt niet aannemelijk dat haar moeder op het toetsmoment meer schulden heeft dan bij de vaststelling van de aanslag door de inspecteur in aanmerking zijn genomen. Het beroep van X is ongegrond.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 9 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen